Die pastoor van Asten heeft groot gelijk. Ik zou die erfenis ook accepteren.
Een van zijn schaapjes was heel tevreden over de manier waarop hij voor haar zielenheil heeft gezorgd. Die vrouw heeft gedacht: mijn goeie geld gaat na mijn dood niet naar de kinderen van mijn nicht, maar naar meneer pastoor.
Die nicht en haar kinderen furieus natuurlijk. Die dachten nog eens lekker van tante Tonny’s geld te kunnen gaan genieten. Maar dat de parochianen zich ermee bemoeien, dat vind ik raar. Ze schreeuwen moord en brand. Ze vinden dat de pastoor het geld in de kas van de parochie moet stoppen. Die kas zal, net als die van de meeste parochies, wel zo goed als leeg zijn. De parochianen vergeten even dat zij het zelf zijn geweest die de afgelopen decennia steeds minder in de envelopjes van de jaarlijkse kerkbalans stopten.
Uiteraard zijn het persoonlijke motieven die de pastoor ertoe bewegen het geld voor zichzelf te houden. Dat boeit me niet zo. Maar wat ik revolutionair vind, is dat meneer pastoor zich in zijn verdediging als een twee-eenheid ontpopt (laat die gespletenheid maar aan de katholieken over, met vader, zoon en de heilige geest). De geestelijke zegt namelijk dat hij het geld als privépersoon heeft gekregen en niet als pastoor.
Misschien komt het toch nog goed met de katholieke kerk. Eindelijk gaan de dienaren Gods zich bekennen als mensen van vlees en bloed. Ja, ze deden het al een beetje. Maar dan stiekem. Dat de herders ook seksuele behoeften hadden, bijvoorbeeld. Dat merkten sommige schaapjes aan den lijve, maar het blaten werd hen ontzegd.
Eindelijk laten de geestelijken openlijk zien dat ze zelfs om geld geven en zeggen ze dat ze ook een privépersoon zijn. Meneer pastoor die van zijn voetstuk stapt en mens wordt onder de mensen. Nou nog trouwen.
(Eerder verschenen in De Gelderlander, 25 november 2015)