Het seizoenstapijt ligt kamerbreed over de paden van het Sint Tunnisse bos en maakt ons wandelen bijna zweven. Zo zacht voelt het dek van blad en mos en naalden onder onze voeten. Halverwege de oranje route rondom het Peelven duiken ze op: twee snuffelende hondjes.
Met de verhoudingen is iets mis. De pootjes zijn veel te kort voor het langgerekte lichaam. En de spitse oren veel te groot voor de nieuwsgierige kopjes. Ze drentelen voor iemand uit, een man die iets duwt, een platte kinderwagen.
‘Dat is geen kinderwagen’, corrigeert mijn wandelmaatje, als we het koppel na het uitwisselen van een zondagmiddaggroet voorbij zijn en ik op fluistertoon mijn verwondering over de leegte van het wagentje heb geuit.
‘Geen kinderwagen?’, zeg ik. ‘Waarom zeult hij dat ding dan met zich mee?’ En dan verneem ik dat ik een fase heb gemist in het uitdijende consumentisme: de hondenbezitter heeft tegenwoordig een hondenkarretje.
De fietsmandjes kende ik al. Over de rand kijken twee oogjes je onverschillig aan. Meestal die van een witte dwergkees, een pekinees of een teckel. Ook wel eens zo’n modern blaffertje, een Shih Tzu. Onverschillig, maar met sprekende oogjes. Die geluidloos zeggen dat ze heus wel zien dat ik iets zie wat er een beetje vreemd uitziet. Zo’n hondje achterop de fiets. Maar ze zeggen ook dat ik het zelf maar eens moet proberen, met van die korte pootjes achter de fiets van het baasje aan rennen. Ik knik verontschuldigend mijn foute gedachte weg. En dan ook nog van die e-bikes tegenwoordig… Ik geef die hondjes groot gelijk.
En nu zijn ze er dus ook voor de wandelaars met grote passen. Wagentjes waarop het kortpotertje plaats kan nemen als het baasje niet kiest voor de verkorte versie van het Peelvenpad, die van 4 km, maar de lange, die van 6.