Ken je dat gevoel? Dat je eens een keer níet wil meewerken? De zaallichten branden nog, maar ze kunnen elk moment gedoofd worden. Om je heen geroezemoes. Nee, het is meer dan geroezemoes. Eigenlijk zijn de mensen om je heen net iets te luid. Aarzelend kruipt die gedachte al in je hoofd: ‘Ze zullen zo meteen toch wel stil zijn?’ Schuin achter je steekt een zwaarlijvig type een vlezige hand uit naar de al even gezette man naast je. ‘Hè Karel, wat doe jij hier? Dit is niet het stadion hè, dit is cultuur, man!’ Net iets te harde lach. Karel naast je draait zich pontificaal om. Het kraakt aan alle kanten; is het zijn stoel of zijn gestel? ‘Ha Bert, zorg jij nou maar dat je niet door dat stoeltje zakt!’ Pets. De vriendelijk bedoelde tik van Karels kolenschophand belandt half op Berts schouder, half op de jouwe. Gelach van twee kanten. Jij lacht de glimlach van de buitenstaander die alles begrijpt, maar liever afzijdig wil blijven. Ja, als een boer met kiespijn.
Iedereen is een beetje gespannen. De dame naast je heeft al drie keer gekeken of ze haar mobieltje wel heeft uitgezet. Ze zat er al toen jij plaatsnam. Dus de gedeelde stoelleuning tussen jouw stoel en de hare had zíj al ingenomen. En die arm blijft daar liggen, elke keer dat ze bukt om met haar linkerhand het mobieltje uit haar handtas te halen. Dat wordt een afspraak bij de fysio, morgen. Daar zijn de laatkomers. Er is altijd wel een stel dat zich op het allerlaatste moment bij het begin van de rij meldt, als iedereen zich al heeft genesteld. Het is altijd jouw rij waar middenin die twee lege stoelen prijken. De wave begint links en waait in een traag, maar betrouwbaar ritme jouw kant op. Nu staat je buurvrouw op om de man en vrouw door te laten en nú, nu ben jij aan de beurt…
‘Mag ik even’, zegt de man. Je richt je hoofd op en kijkt in een nietszeggend gezicht.
‘Hoe bedoelt u?’, zeg je vlak. Hij wijst naar je benen. ‘Mogen we even passeren?’, klinkt het geïrriteerd.
‘Nee’, zeg je. ‘Dag mag u niet.’ Dan dooft het licht. Het doek gaat op.