De ladderwagen verdwijnt uit Grave. Maar daar willen ze in het stadje niets van weten. Want een brandweerwagen met een ladder is onmisbaar, zeggen ze. Vanwege de smalle straatjes en de historische pandjes. De brandweerspuit kan niet overal bij.
De postleider heeft de smoor in. Hij sluit zelfs niet uit dat sommige brandweerlieden er de brui aan geven. Dat het dan niet meer hoeft voor ze. Bij nacht en ontij je bed uit om vervolgens op de plek des onheils machteloos, met samengeknepen billen, toe te moeten zien hoe de onbereikbare vlammetjes zich een weg vreten door eeuwenoude balken. Nee bedankt.
Met die leegloop zal het wel meevallen, denk ik. Brandweerlieden zijn trouw. Ik ken geen vrijwilligers die meer betrokken zijn bij wat ze doen dan brandweerlui. Ik liep er onlangs een tegen het lijf en feliciteerde hem met het nieuwe huis dat hij binnenkort krijgt. ‘Toch niet te ver van de kazerne?’, vroeg ik, tikkeltje bezorgd. ‘Nee joh, in dezelfde wijk.’ Toen betrok zijn gezicht. ‘Ik kan alleen de auto niet bij de voordeur kwijt.’
‘En je wil toch als een van de eersten bij de kazerne zijn’, zei ik. ‘Natuurlijk’, zei hij opgetogen. ‘Da’s toch een beetje de sport.’ In zijn ogen zag ik het vuur weerspiegeld van een denkbeeldige fik. ‘Mijn sokken liggen naast mijn bed, ik spring er zó in.’ Toen bluste het vuur in zijn ogen weer. ‘Maar de eerste zijn, dat zit er niet meer in.’
Zijn liefje naast hem keek hem begripvol aan. ‘Hij zit er echt een beetje mee.’
‘Misschien moet jij maar helpen’, zei ik troostend. ‘Terwijl hij de sokken aantrekt, dat jij dan als de wiedeweerga alle deuren alvast open zet. En de auto start.’ Zij zag het wel zitten. Hij keek bedenkelijk.