De Sambeekse vleermuizen zijn gered. Er is een gloednieuw vleermuizenhotel gebouwd in de tuin van het oude klooster aan de Torenstraat. Ik zag gisteren de foto van het nieuwe onderkomen van de handvleugeligen – mooi woord hè – en kon een tjongejonge niet onderdrukken.
Mijn tjongejonge was er niet een van ergernis. Ik gun de vleermuisjes een fijn plekje om ongestoord te doen waar ze goed in zijn (op kop hangen). Mijn reactie is er een van verwondering. Wat gaan we toch raar met de natuur om.
De natuur heeft wetten die de mens probeert te doorgronden. Maar soms ook probeert te veranderen. Een van de wetmatigheden van de natuur, eentje die ik zeer bewonder, is die van de aanpassing. Neem nou die vleermuizen. Toen er nog geen mens was die torens en kloosters bouwde, had de vleermuis zijn eigen plekje. In grotten en holen in bomen, vermoed ik. Nadat de mens aan het metselen was geslagen, ontdekten de vleermuizen dat hoekjes en kieren op zolders ook dienst konden doen als hangplek. Een slimme aanpassing van de soort: laat de mens ons hotel maar bouwen. Let wel: aanpassing is misschien wel het belangrijkste element van de evolutie: het versterkt de soort.
Nu breekt de mens die torens en kloosters weer af. En nou voelen we ons schuldig tegenover die dakloze handvleugeligen. In plaats van dat we de vliegende zoogdiertjes uitdagen om zich elders of op een andere manier aan te passen, bouwen we een hotel.
Stiekem hoop ik dat de vleermuisjes al schijtend een rondje vliegen rondom die kleine Sambeekse Knoeper en vervolgens elders hun heil zoeken. Dat de natuur haar middelvinger opsteekt. Lekker puh.
(De Gelderlander, 18 maart 2015)