Wie Sambeek vanuit de Maaskant bekijkt, zoals het ligt neergevlijd op die zandige verhoging die de bewoners eeuwenlang verzekerde van droge voeten als de Maas zich weer eens van haar slechte kant liet zien, die ziet dat het eigenlijk niet klopt. Dat er iets mis is met de verhoudingen. Dat die toren, al sinds 1486 het middelpunt van het vriendelijke dorp, eigenlijk een tikkeltje te groot is.
Ik weet wel: met zijn 50 meter is de Sint Janstoren feitelijk een kleintje. Zet hem naast de Utrechtse domtoren en hij valt niet eens op. Maar geen dorp in de buurt kan tippen aan deze grote jongen.
Allicht dat ze er in de vijftiende eeuw iets mee hebben willen zeggen. Lekker puh tegen de buren. Wij hebben de gróótste, nána nanána.
Zie hem staan glunderen, de knoeper, een pronte fallus in het landschap.
Dat de kerk er sinds het einde van de oorlog niet meer tegenaan leunt, dat heeft het idee dat de verhoudingen verstoord zijn alleen nog maar versterkt.
Zoals hun voorvaderen in de vijftiende en latere eeuwen de schouders er samen onder hebben gezet – zelf betaald, zelf de stenen gebakken, zelf gemetseld – zo hebben de nazaten de afgelopen jaren het geld weer zelf bijeen geschraapt om de hoognodige restauratie te kunnen betalen. Komend weekend, tijdens de Sint Jansfeesten, kan iedereen met eigen eigen aanschouwen dat het goed gelukt is. Ik zou het doen.
Dat de toren een beetje buiten proportie is, het zij de Sambekenaren vergeven. Dat ie wat hoger boven het maaiveld uitsteekt, ach, laat de Sambekenaren trots zijn op wat ze hebben. Dan mag ik het – als halve Sambekenaar – ook een beetje zijn. Lang leve de knoeper.
(De Gelderlander, 25 juni 2014)