Dwarskijker van woensdag 20 maart 2024
Leuk verhaal in de krant van zaterdag, dat verhaal over bijnamen. Uit tijden dat het heel gewoon was, dat je naast de naam die bij de burgerlijke stand stond genoteerd, een tweede naam droeg. Al wist je dat soms niet. Dat de dorpelingen dat gebrek van jou, of die rare karaktertrek, of die fout uit het verleden van jezelf of van een familielid, tot etiket hadden verheven. Misschien had je hooguit een vermoeden. Als er weer eens gegniffeld werd.
Een vreemdeling in het dorp werd nog wel eens in verlegenheid gebracht. Zo gaat in Boxmeer het verhaal rond over een buitendorpse dame op zoek naar een manufacturenzaak. Een gedienstige Boxmerenaar wees met zijn handje en zei: ‘Dan moet je bij Ben Tut zijn.’ Waarop de dame zich aan de desbetreffende toonbank meldde met de vraag: ‘Ben ik hier bij Ben Tut?’ Hetgeen aan de andere kant van de toonbank weinig werd gewaardeerd.
Boxmerenaar Jos (Sjef) Peters (1918-1997) schreef stukjes en versjes over vroeger en wist ooit een kleine 250 Boxmeerse bijnamen in een vers, in rijmvorm dus, op te sommen. Van ‘den Anti-Christ’ tot ‘Tien-Tien Zaadzak’. Het was aan de lezer om te ontdekken wie met elke bijnaam werd bedoeld. Aan een uitleg waagde Sjef zich heel verstandig niet.
Voor het muziektheaterstuk Sigaren en Cuijkse Koek mocht ik ook eens zo’n waagstukje schrijven. Ik had inzage gekregen in een lijst van meer dan tweehonderd Cuijkse bijnamen. Bij sommige namen stond vermeld: ‘Niet gebruiken!’ Dus daar heb ik mijn vingers niet aan gebrand. De Spekkert, Kriel en Wout van Sis kwamen wel voor in het liedje dat ik schreef, net zoals de regels: ‘De Rooie Dries en Jan de Paai en dan is er ‘t mysterie: waarom toch heet de kapelaan, het Vliegend Evangelie?’
Foto: Bladzijde uit het boekje van Jos Peters.