Dwarskijker van woensdag 28 februari 2024
Het ritje met de trein van Boxmeer naar Cuijk is lang genoeg om te zien wat ik al wist: dat het zeiknat is overal. De aarde heeft zich de afgelopen maanden met volle overtuiging volgezogen, maar daarna, toen de sponzen bodem verzadigd was, alles wat te veel was weer uitgespuugd. De akkers spiegelen een voorbijrazend treintje.
Ik zie de slang voor me die al wekenlang uit het kelderraam steekt van dat huis in de buurt dat de pech heeft van een te diep gegraven kelder of te weke muren. Ik herinner me het verhaal uit de krant over dat huis in Cuijk waar de dompelpompen continu aanstaan en zie voor me hoe vrijwilligers dagelijks de vloer van de kantine van voetbalvereniging Vitesse ‘08 moeten leegzuigen. Al dat water, het lijkt de zondvloed wel. Misschien moeten we de bouw van een ark overwegen.
Wie nemen we mee? Een koppeltje hermelijnen verdient in ieder geval een plekje, vind ik. Het velletje wordt nog elke winter wit, terwijl de sneeuw, waarin ie zich verstoppen kan, wegblijft. Zo is het beestje een makkelijke prooi voor de vos. De Amerikaanse rivierkreeft? Mijn eerste reflex: nee, geen exoten op onze Hollandse ark. Maar dan: wie ben ik om de ander uit te sluiten? Ik besluit tot een diplomatiek compromis: twee mannetjes.
De jongen tegenover me rijdt zwart. Om de paar minuten kijkt hij benauwd de gang in: hoort hij daar de stap van de controleur?
In een hoek van de coupé staat een glazen pot met onbestemde inhoud verweesd te wezen. Als ik de trein uitstap, bestudeer ik het etiket. Het zijn Bratröllchen. Rolmopsen, stukjes haring in een Duitse pot.
Niet vergeten in te pakken, straks, als de ark klaar is. Een paar dozijn potten rolmops. Met uitjes en augurken. Hmm.