(Gepubliceerd in FD Persoonlijk van Het Financieele Dagblad van 18 november 2023)
Na het modernisme – eind 19e eeuw tot na WOII – veranderde de kunst in een allegaartje van stijlen die tot dan toe onverenigbaar werden geacht. Alles kan door elkaar, dat leek het adagium van het postmodernisme. De Bundeskunsthalle in Bonnn waagt zich aan een retrospectief van de decennia waarin de stroming bloeide, de jaren ’80 en ’90.
In de bejubelde documentaire van Wim Wenders over de Duitse kunstenaar Anselm Kiefer, die vorige maand in première ging, staat de kunstenaar in de kleiput van een steenfabriek. De verlaten fabrieksloods is op dat moment Kiefers atelier. In de rechthoekige put ligt klei, in wanordelijke stapels. Het is een chaos, zegt Kiefer. En hij voegt eraan toe: ‘Als je zo’n chaos van wanden voorziet, zoals de muren van deze put, heb je een schilderij.’
Is het zo gemakkelijk om iets kunst te noemen? Een lijst erom en hoppa? Veel tijdgenoten van Kiefer, geboren in 1945 (Donaueschingen), kunstenaars die net zoals hij in de jaren ’70 en ’80 van de vorige eeuw bekendheid kregen, dachten er wel zo over. Ze zijn exponenten van het postmodernisme, een kunststroming die, als je het letterlijk neemt, een vervolg op het modernisme is.
Het modernisme bracht vanaf eind 19e eeuw een breed scala aan avantgardistische, dus vernieuwende stijlen. Maar na de Tweede Wereldoorlog was al het vernieuwende wel zo’n beetje gedaan. Behalve dan die ene optie: ‘alles tegelijk, alles door elkaar’. De beoefenaren van deze eclectische stijlvorm gingen zich postmodernen noemen.
Sommige kunsthistorici zien het als een reactie op het modernisme. Anderen noemen het een combinatie van beide en ten slotte wordt het ook wel een voortzetting genoemd van een opvallende stijl uit het modernisme, het absurdisme. Ook wordt de term in een veel ruimer kader gebezigd, zoals in de filosofie. De bloeiperiode – de jaren ’70 en ’80 – ligt wellicht nog niet ver genoeg achter ons voor stellige uitspraken en definities. Dat sommige postmodernen dat wat ze doen niet eens beschouwen als onderdeel van een kunststroming – waarom kunnen stijlen niet naast elkaar bestaan? – maakt categorisering er niet makkelijker op.
Maar musea wachten niet op kunsthistorici, die zijn al met die afbakening bezig. Zoals de Bundeskunsthalle in Bonn (D). Die toont momenteel een ruime selectie van postmoderne werken uit de periode 1967-1992. Alles auf einmal, (alles tegelijk) zo heet de expositie die de bezoeker door een bomvolle etalage leidt waar je, als je niet oppast, struikelt over de veelheid aan kunstobjecten in evenzovele stijlen.
Een ratjetoe, zo zou je wat in één enorme zaal is bijeengebracht, kunnen noemen. Maar dat doet onrecht aan het idee achter deze tentoonstelling. De ogenschijnlijke chaos die je overvalt – je bereikt de hal door dwars door een filmdoek te lopen – is functioneel. Zo rijk, veelkleurig en veelvormig ís postmoderne kunst nu eenmaal. Alles tegelijk, ja en het duurt even voordat je tussen al die prikkels een route vindt. Je loopt tegen een uit de kluiten gewassen cactus op van Gaetano Pesce. Pas op dat je niet struikelt over een enorme ‘tv-helm’ die Walter Pichler in 1967 maakte. Zou je dat ding op je hoofd zetten – het mag niet, elk object heeft het etiket ‘afblijven’ – dan verdwijnt je hoofd er volledig in. Het is een VR-bril avant la lettre, die de helmdrager het interieur van een woning toont. Tragbares Wohnzimmer, zo heet het.
Verderop kijk je dwars door een boekenkast van Ettore Sottsass, de Carlton Raumteiler. Die zal in 1981 hoofdschuddend bekeken zijn, maar als je hem nu in de catalogus van Ikea tegenkomt, kijk je er niet van op. Dagelijkse voorwerpen tot kunst verheven, dat is één kenmerk van postmodernisme. Het past in het principiële denken van sommige postmodernen die vinden dat de kloof gedicht moet worden tussen kunst met een grote K en dat wat we ook wel kitsch noemen, eenvoudig vormgegeven, functieloze voorwerpen voor op het dressoir.
Jeff Koons is een voorbeeld van een kunstenaar die op het oog weinig gelaagde objecten maakt die tegen kitsch aankruipen. Een metershoog standbeeld van een puppie, begroeid met bloemen, bij de ingang van het Guggenheimmuseum in Bilbao bijvoorbeeld. Denk ook aan zijn hond van figuurballonnen of het goudkleurige beeld van Michael Jackson die een aapje vasthoudt.
Koons is de grote afwezige in Bonn. Maar Allesando Mendini is er wel. We zien een zitbank uit de collectie van het Groninger Museum die Mendini in 1990 beschilderde met veelkleurige dotjes verf. Van de Italiaan is ook een zilveren, gestileerd serviesje te zien uit 1983. Het setje is een goed voorbeeld van hoe kunsthistorici worstelen met postmoderne kunst. De grens tussen kunst en niet-kunst is zo vaag, dat ze het setje hebben gecatalogiseerd als ‘design en toegepaste kunst’. Er is echter weinig toepasbaars aan: daar ga je geen koffie uit schenken.
Een ander kenmerk van postmoderne kunst, dat critici de wenkbrauwen deed fronsen, is het verwerpen van de eis dat een kunstwerk origineel moet zijn. Postmoderne kunstenaars, zoals de fotografe Louise Lawler, spelen met het werk van anderen door ze te kopiëren of elementen te hergebruiken. Lawler fotografeerde werk van Andy Warhol in een museum en presenteerde de foto als een zelfstandig kunstwerk, onder het motto: ‘Een kunstwerk is een object dat wordt gekocht en verkocht en eigendom is, en wie de eigenaar is en hoe het wordt tentoongesteld, maakt deel uit van de betekenis ervan.’
Postmoderne kunst is niet los te zien van hoe de samenleving in de jaren ’80 en ’90 eruitzag. Subculturen, zoals de punk, bleken geschikte podia waarop de postmoderne kunst zich kon manifesteren. De vermenging van stijlen en media, het ontbreken van conventies, dat kon allemaal en de Bundeskunsthalle laat er allerlei voorbeelden van zien. In een bijzaaltje klinken housebeats en worden experimentele video’s vertoond, er hangt een meer dan levensgroot portret van stijlicoon Grace Jones en er zijn platenhoezen te zien.
Architecten voelden zich in het bijzonder aangetrokken door het postmoderne denken. Ontdaan van ketens stortten zij zich op de tekentafels. Zonder scrupules vermengden ze hun originele invallen met elementen van iconische bouwstijlen uit het verleden. In Bonn zijn foto’s te zien van de bijzondere gevels die James Wine ontwierp voor Best, een Amerikaanse keten van winkelcentra. Dat Wines zich ongeremd voelde dankzij het adagium ‘alles kan,’ blijkt uit de gevel van een winkelcentrum in Houston waarvan een deel lijkt te zijn ingestort. Een winkel in Sacramento lijkt een loopje te nemen met de zwaartekracht: daar is een hap uit de constructie geslagen, alsof er een aardbeving is geweest.
Als Nederlands voorbeeld van postmoderne architectuur zou je het hotel Inntel in Zaandam kunnen beschouwen: een opstapeling Zaanse huisjes, van de hand van WAM Architecten.
De architectuur van het modernisme had als stelregel: form follows function (de vormgeving is dienstbaar aan de functie). Postmoderne bouwmeesters hanteerden een andere regel: form follows fun. Dat maakt de postmoderne bouwwerken uit de jaren ’80 en ’90 misschien wel de beste voorbeelden van het meest opvallende kenmerk van het postmodernisme: de ironie. Het is wat al die in Bonn verzamelde kunstwerken verbindt: neem ons vooral niet te serieus.
Anything goes/Alles auf einmal. Die Postmoderne 1967-1992. Tentoonstelling in de Bundeskunsthalle te Bonn. Nog te zien tot 28 januari 2024. www.bundeskunsthalle.de
Foto: Ontwerp van architect Aldo Rossi.