Brief aan Ralph Bellesfield
Korte lezing bij de herdenking van de vliegtuigcrash op 17 september 1944 te Linden, uitgesproken op 17 september 2023 in de Lambertuskerk te Linden
(Voor wie het vergeten is: Ralph Bellesfield was één van de vijf inzittenden van het vliegtuig Satan’s Fate dat op 17 september 1944 in Linden neerstortte. Hij was geen lid van de bemanning, maar een paratrooper. Het vliegtuig, dat al beschoten was, slaagde erin alle paratroopers bij de Duivelsberg in Groesbeek te laten springen en stortte op de terugweg neer. Vermoedelijk zijn de koorden van Ralph’s parachute vast blijven zitten aan het vliegtuig, zodat hij niet springen kon en met het vliegtuig naar beneden stortte.)
Beste Ralph!
Jij hebt me nooit gekend en ik jou evenmin. Jij weet niets over mij en ik weet een beetje over jou. In ieder geval voldoende om daaruit de motivatie te putten om je te schrijven. Een soort van schrijven dan. Je weet nooit of een brief aan een dode bij de geadresseerde wordt bezorgd.
Op de dag dat je stierf, vandaag 79 jaar geleden, was ik nog niet geboren. En toen ik ter wereld kwam, was jij al drie keer begraven. Petje af. Dat overkomt slechts weinigen, drie keer begraven worden. Gelukkig hoefde je daarvoor niet drie keer dood te gaan; één doodsstrijd lijkt me erg genoeg.
Het is vast je moeder, Helen, geweest. Zij heeft vast die gedachte niet kunnen verdragen. De gedachte dat jouw lichaam duizenden kilometers van haar vandaan te ruste was gelegd. O, je lag er niet alleen, hoor. Dat soldatengraf, waarin je voor de tweede keer was begraven, in de buurt van Luik, dat werd uiteindelijk omringd door de gedenkstenen van meer dan 5.000 makkers. Amerikanen net als jij, jongemannen die de nazi’s uit Europa kwamen verdrijven, die dat moesten bekopen met de dood. Dat graf in de buurt van Luik was je tweede graf. De inwoners van Linden, het dorp waar jij sneuvelde, hadden je al een eerste graf gegund, drie dagen na die onfortuinlijke vlucht.
Je ligt nu op de begraafplaats in je eigen stad, Allentown in Pennsylvania. Ik neem aan dat je moeder je graf op Saint Marks’ Cemetery vaak heeft bezocht. Nu ligt ze er zelf ook, net als je vader Paul, je zus Anna May en je broer Albert. Dat je op dik zesduizend kilometer moet doodgaan en dan ver in de toekomst toch nog verenigd kunt worden in een reünie van knoken op het kerkhof van de heilige Marcus.
Beste Ralph, toen je op 17 september 1944 in doodsstrijd verwikkeld was, kon je niet vermoeden dat bijna 80 jaar later die kleine gemeenschap van Linden, voor jou toen een onbekend gehucht, nog steeds aan je zou denken. Dat die gemeenschap elk jaar op 17 september bijeenkomt om te gedenken dat jij en die vier andere mannen die in die onfortuinlijke C47 zaten, in Linden zijn gestorven voor een hoger doel.
Het is één van die dingen die me weleens bezighouden. Niet alleen op de dagen dat wij in Nederland de slachtoffers van de oorlog herdenken. De gedachte is deze: waarom in godsnaam… waarom zou je je veilige huis en haard, en je vaste baan – jij werkte in de staalfabriek van Bethlehem, dat voorstadje van Allentown – waarom zou je dat alles als 19-jarige jongeman opgeven? Je moeder een ongemakkelijke afscheidskus geven om vervolgens in dat verre Europa te gaan vechten om onbekende mensen in onbekende landen te bevrijden van een fascistisch juk. Waarom doe je dat? Is dat vanwege het avontuur? Word je meegesleurd door de propaganda? Is het omdat je vrienden van de Salisbury Motorcycle Club waar jij lid van was, dat ook deden? Of was het een keuze uit de grond van je hart, was het medemenselijkheid dat jij bereid was je leven te gaan geven voor die vreemden ver weg die hunkerden naar vrijheid?
Ook mij schiet het dan door mijn hoofd, die zinsnede die je wel vaker hoort bij herdenkingen: wat zou ík doen?
Toen jij 19 was, meldde jij je vrijwillig bij het recruteringsbureau. De vragen die je toen hebt moeten beantwoorden, zullen niet de moeilijkste zijn geweest. Je naam en leeftijd neem ik aan. Je beroep en, heel belangrijk, al was jij er net als al die andere recruten van overtuigd dat het overbodig zou zijn – jij zou immers de oorlog overleven –
dat adres, het adres van je ouders, het adres waar het ministerie van Oorlog dat telegram naartoe kon sturen, met daarin die nare afkorting KIA, killed in action. Gedurende een jaar en een dag leefde je moeder overigens met een andere afkorting in haar hoofd, een afkorting die nog een sprankje hoop in leven hield: MIA, Missed In Action. Een jaar en een dag na de parachutesprong die je niet zou maken, pas een jaar en een dag na je dood op 17 september 1944, kreeg Helen het bericht dat die MIA toch echt een KIA was geworden. Dat je overblijfselen waren geïdentificeerd.
Toen ík 19 was, had ik vragen van een heel andere orde te beantwoorden. Ik bevond me in een statig vertrek in een ministerieel gebouw in Den Haag. Tegenover me drie heren in 3-delig pak die een oordeel over me moesten vellen. Waren de bezwaren die ik had tegen de militaire dienst wel echte gewetensbezwaren? Of waren het smoesjes om eronderuit te komen? Natuurlijk, beste Ralph, werd mij toen die vraag gesteld, in meerdere variaties zelf, of er dan echt geen situaties zouden zijn waarin ik geweld zou gebruiken: wat zou jij doen als…
Vul maar in, Ralph. Ik heb de antwoorden die ze wilden horen gegeven.
Wat niet betekent dat ik 45 jaar later nog steeds worstel met die vraag: wat zou ik doen…
Ik hoor jou nu zeggen: is die vraag nog steeds opportuun dan? De mensheid heeft na die grote wereldbrand toch wel ingezien dat het nergens goed voor is, zo’n oorlog? Wij Amerikaanse soldaten, met zijn 419.000’en, we zijn toch niet voor niets gesneuveld?
Nee, voor niets was het niet, jullie gaven ons de vrijheid terug die ons nu de mogelijkheid geeft om jullie te herdenken. Maar geleerd hebben we niets. Zelfs op dit moment sterven in loopgraven in Oekraïne jongemannen. Jullie mogen dan die hoge tol voor onze vrijheid hebben betaald, de tolgaarders zijn daarmee niet van het toneel verdwenen.
Vorige week zondag zat ik in de Nicolaaskerk in Utrecht. Buiten was het 32 graden, binnen was het weldadig koel. De oude gewelven echoden de zanglijnen van een kamerkoor en even leek het erop alsof ik werd opgetild, alsof de muziek me wegvoerde uit die kerk. Ik kwam weer tot mezelf toen ik die regel hoorde, in dat lied van de Fins-Zweedse componist Ulf Långbacka, (UITSPRAAK: Longbwacka). De regel: No man is an island. Långbacka heeft de regel niet zelf verzonnen, hij leende ze van John Donne. De Engelse dichter, die net als jij als soldaat eind 16e eeuw overzee werd gestuurd om te vechten, schreef die regel in 1624: no man is an island entire of itself. Sta me toe dat ik de regels even in vertaling citeer:
Geen mens is een eiland, in zichzelf besloten;
elk mens is een stukje continent, deel van het vasteland.
Als een kluit aarde wegspoelt in zee, krimpt Europa,
of als een klip wegspoelt,
of het huis van je naaste of dat van jou.
Elk sterfgeval neemt iets van mij weg, omdat ik deel uitmaak van de mensheid;
vraag daarom nooit voor wie de doodsklok luidt; zij luidt voor jou.
Ik zocht en vond daarin het antwoord, beste Ralph. Het antwoord op de vraag waarom jij destijds die keuze hebt gemaakt. Jij hebt die regels vermoedelijk zelf niet gekend. Ik denk dat John Donne gewoon noteerde wat je een universeel menselijk gevoel kunnen noemen: de gedachte of de onbewuste wetenschap dat elk mens deel is van de mensheid in zijn geheel. Dat als er één sterft, dat iets wegneemt van de ander. Dat het daarom belangrijk is om de ander, ook als je die niet kent, te helpen in zijn nood of zijn dood te voorkomen. Omdat elk sterfgeval iets van je wegneemt. Inderdaad: No man is an island, geen mens is een eiland.
Tegelijkertijd hamert Donne erop – die de regels op zijn sterfbed schreef -, als hij het over de doodsklok heeft die voor iedereen eens zal luiden, hamert hij op het memento mori: gedenk te sterven, het overkomt ons allemaal. Hetgeen we als een aansporing mogen beschouwen: LEEF! In hoofdletters en met een uitroepteken. Ik denk dat we dat ons elke keer moeten realiseren als wij jouw dood en die van al die anderen herdenken: jullie dood was ook een stukje onze dood. Door goed en volop te leven, geven we jullie veel te vroege dood iets meer zin en de dood van onszelf een beetje bevattelijker.
Tot slot, beste Ralph: zoals ik hiervoor al schreef: jij hebt drie begrafenissen gehad. Hebben de doodsklokken dan ook drie keer voor je geluid? Lijkt me een zoete gedachte om mee af te sluiten.
Dankjewel Ralph Bellesfield
‘No Man is an Island’
No man is an island entire of itself; every man
is a piece of the continent, a part of the main;
if a clod be washed away by the sea, Europe
is the less, as well as if a promontory were, as
well as any manner of thy friends or of thine
own were; any man’s death diminishes me,
because I am involved in mankind.
And therefore never send to know for whom
the bell tolls; it tolls for thee.
John Donne (1571 of 1572-1631)