Kerstverhaal, voorgedragen tijdens de Cuijkse Kerstrevue op 17 en 18 december 2022, in de Schouwburg Cuijk
Het is 24 december, tegen twaalven in de middag als Horus Hazem zijn gereedschapskist sluit. Hij geeft Theo, de jonge collega, met wie hij zojuist de laatste zonnepanelen van dit jaar heeft geplaatst op een dak in Grave, een hand. ‘Ik wens je fijne kerstdagen, Theo’, zegt Horus, een tikkeltje plechtig. ‘ Dankjewel Horus’, antwoordt Theo, ‘Jij ook zalig kerstfeest.’ En weg is Theo, blij met een extra middag vrij.
‘ Zalig’, herhaalt Horus. Hij proeft het woord op zijn tong. ‘Weer een nieuw woord geleerd.’
Horus leert elke dag nog nieuwe Nederlandse woorden, ook al woont hij al jaren in Nederland. In 2015 is hij samen met zijn vrouw de burgeroorlog in Syrië ontvlucht. Hij was hoogleraar geschiedenis op de universiteit van Damascus. In Nederland had hij niets aan zijn diploma’s. ‘Als je aan de slag wil’, zei de vrouw van het arbeidsbureau, toen Horus eindelijk zijn verblijfsvergunning had gekregen, ‘kun je het beste omscholen naar een technische baan.’ En daarom is Horus nu zonnepanelenmonteur.
Vanmiddag kan hij vroeg naar huis. Kan ie mooi Katia, zijn zwangere vrouw – ze is nu 8 maanden – , helpen bij het bereiden van een feestmaal. Iedereen denkt dat alle Syriërs moslim zijn, maar Katia en Horus zijn christenen. Hijzelf is in Egypte geboren en Katia is een Syrische. Natuurlijk vieren zij het feest van de geboorte van Jezus Christus. In Syrië nodigden ze op kerstavond de familie uit, nu die is achtergebleven in Syrië, hebben Katia en hij voor het eerst buren en nieuwe vrienden uitgenodigd.
Als hij in zijn auto stapt, gaat de telefoon. Zijn baas. ‘Zalig kerstfeest baas’, zegt Horus, blij dat ie zijn nieuwe woord kan gebruiken. Maar zijn baas is nog niet toe aan kerstmis. Hij heeft nog een klus voor Horus en Theo. Die staat eigenlijk voor januari op de agenda, maar vanwege een nieuwe belastingmaatregel is het gunstiger als die panelen nog dit jaar worden geplaatst. Horus is het niet gewend tegen te sputteren. Dat weet zijn baas. Hij durft ook niet te vertellen dat ie Theo al naar huis heeft gestuurd. ‘Klusje van niks’, zegt zijn baas als ie Horus hoort zuchten. Daarna heb je een hele week vrij.’
Horus baalt vreselijk. Hij pakt zijn mobieltje weer op en kiest het nummer van Theo. Die neemt niet op. Natuurlijk niet, denkt Horus. Die is ook niet gek. Dan haalt hij even diep adem en belt zijn vrouw om haar het slechte nieuws te vertellen. Ze neemt op, maar de lijn is heel slecht. Hij hoort haar wel maar zij hem niet. Dan hangt ze op. Hij kijkt op zijn scherm: de verbinding is helemaal weg. Hij probeert het nog eens, maar zonder resultaat.
Onderweg naar Beers hij nog een paar keer contact te krijgen met zijn knecht en zijn vrouw, maar het is vergeefs, zou er een storing zijn in het netwerk?
De woning waar hij moet zijn, is niet in het dorp, maar op een achterafweggetje. Zijn navigatie weigert ook dienst en gelukkig wijst een man die zijn hond uitlaat hem de weg. Hij parkeert zijn busje op het erf en belt aan.
Het eerste wat Horus ziet, als er wordt opengedaan, is een buik. De vrouw die voor hem staat is hoogzwanger,. Ze reageert verbaasd en kijkt achterdochtig. ‘Jullie zouden toch pas in januari komen?’ Horus zegt dat zijn baas per se wil dat de panelen toch nog vandaag zonnepanelen worden geïnstalleerd. ‘Kan wel zijn’, zegt de vrouw. ‘Maar ik bel eerst mijn man.’ En dan gaat de deur weer dicht.
Horus doet een paar passen naar achteren, bekijkt het dak waarop de panelen moeten komen en ziet in één oogopslag dat het pannendak niet al te veel problemen hoeft op te leveren. Dan gaat de deur weer open. De vrouw wijst op het mobieltje in haar hand: ‘Kan hem niet bereiken’, zegt ze. ‘ Kan kloppen’, zegt Horus. Haalt zijn telefoon uit zijn zak en zegt: ‘Ik heb ook geen bereik. Grote storing’, denk ik. ‘Vooruit dan maar’, zegt de vrouw. Horus trekt de ladder van zijn bus en begint met grote tegenzin aan zijn klus.
Hoog op het dak gezeten staakt Horus om de zoveel tijd zijn werkzaamheden, houdt zijn mobieltje hoog in de lucht in de hoop bereik te krijgen, maar steeds zonder resultaat. Hij ziet de vrouw ook enkele keren de tuin inlopen met haar telefoon, ook zij probeert verwoed contact te krijgen met de buitenwereld, maar ook zij heeft geen succes. Heel even flikkert er een klein streepje op zijn scherm, maar als hij het nummer van zijn vrouw kiest, blijft de lijn dood.
Het valt niet mee in zijn eentje. Het is koud, af en toe valt zijn accuboormachine uit, dan weer glipt er een beugel uit zijn handen.
De schemering valt in als hij de laatste paneel vastschroeft. In het huis zijn lichten aangestoken, op het gazon valt het schijnsel van een verlichte kerstboom en Horus denkt aan zijn eigen kerstboom, de Nordman die nog achterin zijn busje ligt, die hij vanmiddag, zo had hij beloofd aan Katia, had willen opzetten. Hij denkt aan het werk dat zijn vrouw nu alleen moet doen, in de keuken, de maaltijd waarmee hij haar zou helpen. En hij baalt als een stekker. Zou zijn vrouw het redden, alleen, met die dikke buik? Zou ze zich geen zorgen maken, waar hij blijft? Gelukkig is ze pas over een maand uitgerekend. Stel je voor…
Hij moet in huis zijn om de technische installatie voor de zonnepanelen aan te brengen. Klopt aan de achterdeur en de vrouw loopt hem voor naar de meterkast. Ze heeft het zwaar, ziet hij. Ze ondersteunt haar buik met haar rechterhand en staat op de drie stappen stil om op adem te komen. ‘Gaat het wel’, vraagt hij, bezorgd. Ze knikt van wel, maar ziet lijkbleek.
Als Horus bijna klaar is, klinkt uit de woonkamer een schreeuw. Hij aarzelt, moet hij te hulp schieten? Hij roept of de vrouw hulp nodig heeft en dan klinkt een tweede schreeuw.
Horus rent de woonkamer in en ziet de vrouw languit op de bank liggen. Haar gezicht is lijkbleek, onder de bank glinstert een natte plek. Oei, denkt ie. Het is zover. En dat weet ook de vrouw. ‘Het is zover’, zegt ze. Hij ziet de angst in haar ogen. ‘Ik moet de vroedvrouw bellen. Of het ziekenhuis. Of 112, of Maarten, mijn man. maar niemand neemt op’, zegt ze, wijzend naar het werkeloze mobieltje op de salontafel. ‘Kunt u niet bellen?’ Alstublieft!’
‘Er is geen netwerk’, zegt Horus. ‘Misschien op het dak’.
Hij rent naar zijn ladder, blij dat ie die nog niet had ingepakt, en klimt omhoog. Steekt zijn telefoon zo verder mogelijk de lucht in en probeert het alarmnummer. Even heeft hij contact. ‘Alarmcentrale’, klinkt het, maar dan valt de stem weer weg. Horus vloekt. Hij haast zich de ladder af en dan valt zijn mobieltje ook nog uit zijn hand, op het betegelde tuinpad. Woedend trapt hij het ding in gruzelementen en haast zich de kamer in, waar de vrouw met het zweet op haar voorhoofd een wee probeert op te vangen…
Een kleine twintig minuten later huilt er een baby. Horus loopt met een grote glimlach om zijn mond naar de keuken, wast zijn handen, gaat op zoek naar zijn telefoon en realiseert zich dan pas dat het ding in stukken op de grond ligt. Keert terug naar de woonkamer, waar de kersverse moeder met haar baby op de borst hem dankbaar aankijkt. ‘Zonder jou had ik het niet gered’, zegt ze. ‘Het leek wel alsof je dit vaker hebt gedaan.’
Horus knikt. Maar hij kan de woorden niet vinden. Hij ziet alleen de beelden voor zich. Hoe hij zijn vrouw moest bijstaan toen zij haar kind ter wereld bracht in het vluchtelingenkamp op Lesbos, dat er geen dokter of vroedvrouw was die het vluchtelingenstel kon helpen, hoe zwaar de bevalling was, en hoe weinig dat kindje in zijn armen woog dat hij de volgende dag aan de aarde moest toevertrouwen.
Wat heb je eigenlijk een rare naam, zegt de vrouw. Horus. Wat betekent dat? Hij gaat zitten en vertelt het verhaal over Horus, de Egyptische godenzoon waarnaar hij genoemd is door zijn vader, een Egyptenaar die na veel omzwervingen in de jaren zestig in Syrië terecht was gekomen en daar zijn Syrische vrouw had ontmoet. ‘ Horus is de zoon van de god Osiris’ , zegt hij. ‘ De verpersoonlijking van de zon’, zo dachten de oude Egyptenaren. ‘Ik ben geboren op dezelfde dag als Horus de godenzoon, 25 december. De kortste dag, waarna het licht weer gaat groeien.’
O, zegt de jonge moeder. Dus je bent morgen jarig. Dan, na een aarzeling. ‘Wat mooi dat je hier ook het licht bracht.’ Met haar kin wijst ze naar haar zoontje.
‘Klopt’, zegt Horus met een brede smile. ‘En nog meer licht. Want op je dak heb je nu zonnepanelen liggen.’
Op het erf stopt een auto. ‘Eindelijk’ , zucht de vrouw. ‘Daar zul je Maarten hebben.’
De man roept al vanuit de keuken ‘Sorry, maar het hele netwerk lag plat. En overal files.’ Als hij de kamer binnenkomt, staat hij perplex.
Als de jonge moeder heeft verteld hoe zijn zoon geboren is, neemt hij het kind van haar over en bedankt Horus voor diens hulp. ‘Een zoon’, zegt hij. ‘We hebben een zoon. Weet je hoe we hem noemen?’ Horus schudt zijn hoofd. ‘Max’, zegt hij. ‘Naar de grote coureur.’
Horus lacht.
Dan gaat de telefoon van Maarten. ‘Hé, er is weer bereik.’ De jonge vader neemt op en reikt dan de telefoon aan Horus. ‘Het is voor jou, het is je baas.’
‘Proficiat’, zegt zijn baas. ‘Je bent vanmiddag vader geworden van een zoon. Maar niemand kon je bereiken.’
‘Een zoon?’, vraagt Horus. ‘En… en… is alles goed?’
‘Ja’, zegt de baas. ‘Een maandje te vroeg, maar alles is goed. Enne… zalig kerstfeest, Horus.’
Luister hier naar een gesproken versie van ‘Horus brengt het licht’