Lezing ter introductie van een concert van het combo van Rik Cornelissen, met als thema Maasheggen en Kapellenbaan, op 30 oktober 2022 in de Schouwburg Cuijk
De Kapellenbaan, dat mooie initiatief van Antoine Achten, een nu nog bescheiden reeks kunstwerken, ligt als een rozenkrans om het Maasheggenlandschap gedrapeerd. Een gemankeerd snoer want ze is nog niet af en gemankeerd is ze ook omdat een van de werken zo mooi was dat het door jaloerse mensenhand werd vernield. Een reeks kunstwerken die, net als het gebedssnoer van de oude katholieke kerk, symbool is van verstilling en mystiek, gedrapeerd rondom een gebied dat uniek is in zijn soort, een door andere mensenhand, een nijvere mensenhand, vormgegeven landschap met een Unescostatus, het Maasheggenlandschap.
Ik ben een kind van de Maasheggen. Mijn wieg stond in een huisje aan de voet van de dijk die ons scheidde van dat unieke uiterwaardenlandschap. Ik stel me voor dat de steenuiltjes verstoord opvlogen uit hun knotwilgen toen ik het leven krijsend begroette.
Voor ons, kinderen van de Maasheggen, was het een nog naamloos landschap: het waren gewoon weilanden, graslanden die van elkaar gescheiden werden door heggen die in de weg stonden als we de kortste weg wilde nemen naar de rivier die zo’n grote aantrekkingskracht op ons had: de Maas.
Wie het landschap waardeert, waardeert het om wat het laat zien. Sta op de dijk en bezie het ongelijke dambordpatroon. In april en mei drapeert Moeder Natuur een witte deken van sleedoorn- en meidoornbloesem over het landschap en als ze die sprei er weer van aftrekt, onthult ze een palet van veelkleurig groen dat tot ver in oktober zichtbaar blijft. Weilanden, hier en daar een akker, omzoomd door heggen die het vruchtbare slib van de Maas vasthielden na een overstroming en tegelijk als veekering dienden.
Wie het landschap waardeert, waardeert het om zijn uiterlijk. Om dat kleurenpalet, om wat er vliegt en rondkruipt. Maar dat landschap, dat wel het oudste cultuurlandschap van Nederland genoemd wordt – bewijs ontbreekt, niemand weet welke boer in welk jaar voor het eerst de takken van een struik boog om die vervolgens met andere te vervlechten – dat landschap dus prikkelt ook andere zintuigen. U zult begrijpen dat deze bijzondere natuur ook bijzondere geuren voortbrengt. . Ik kan vooral een wandeling aanbevelen kort nadat de rivier zich heeft teruggetrokken in zijn zomerbed, na een wekenlange overstroming van de Maasweiden. Dan meurt de klei uit al alle poriën, je ruikt de rivier op zijn kwalijkst, van rottende vis tot chemicaliën van Belgische fabrieken, maar je ruikt ook de vruchtbaarheid van die kleilaag die voedsel biedt aan het zaad van bloem en gras.
Liever wil ik het met u hebben over dat andere zintuig, waar zo meteen in deze zaal ook een beroep op wordt gedaan, het gehoor. De geluiden van de Maasheggen zijn enig in hun soort. Ook daarvoor ontbreekt elk bewijs, zeg ik meteen. Maar wie, zoals ik, de verbeelding als zijn waardevolste bron beschouwt, kan zonder bewijs volstaan. De geluiden van de Maasheggen zijn uniek in hun soort. Als de bassist van het bandje waarin ik speel zijn vingers soepel maakt – doenk, doenk, doenk – ben ik terug in dat slaapkamertje dat boven de dijk uitstak en word ik wakker van het ritme van een schip dat tegen de stroom in zich een weg baant naar de sluizen van Sambeek. Het geluid bestaat niet meer, rivierschepen hebben zachtere motoren gekregen, maar jawel, het geluid bestaat nog in mijn hoofd, dat ritmische doenkedoenk, zoals het over de weilanden kwam aanwaaien op een mistige ochtend, doenk doenk doenk.
Dan is er die andere muziek. Van een bijzonder orkest dat improviserend als een jazz-combo opklinkt uit de struiken. Je hoort de baltsroep van de steenuil – kiew kiew kiew – het getsjirp van de staartmees, het wieép-wiep-wiep van de gekraagde roodstaart en het tikken van de braamsluiper, dat klinkt als het tegen elkaar ketsen van twee steentjes. Maar het allermooiste geluid van het Maasheggenorkest is dat van de koekoek als die in mei meldt dat ie terug is van zijn winterreis naar Afrika. De solo’s van de koekoek zijn niet ingewikkeld, maar ze klinken boven alles uit. Vanuit mijn tuin is het te horen en als de muziek klinkt, staak ik waar ik mee bezig ben en zeg: luister, daar klinkt de meise koekoek!
Er is het geluid van de takken van essen, wilgen en eiken die hoog boven je tegen elkaar schuren, zacht bij een briesje, hard tijdens een storm. Er is de muziek van kikkers die kwaken, salamanders die ritselen, bijen die zoemen en reeën die wegvluchten, het knagen van bevers en het kabbelen van Sint Jansbeek en Oeffeltse Raam. En soms, helaas steeds minder vaak, hoor je zelfs nog het loeien van koeien, dat steeds klaaglijker wordt want, in contrast met het verleden, ze zijn steeds vaker in de minderheid.
Ten slotte is er het geluid van Coen. Coen van Raaij, de vogelaar, die ook opgroeide in een huisje aan de voet van de dijk, enkele tientallen meters verwijderd van het mijne. Die net als ik kind van de Maasheggen was en het landschap als zijn speeltuin beschouwde. Coen die, nog voordat de eerste zonnestralen vanaf de Heijense kant de Maasheggen begroette, door het landschap fietste. Die elk lied van elk vogeltje optekende in zijn boekje, later in zijn app, dat geluid van Coen die de trappers van zijn fiets kastijdde – voort moest ie, voort naar de volgende aria –, hoe hij je tegemoet fietste en ‘Heuij Geurt!’ riep.
Coen is er niet meer. De laatste keer dat ik hem sprak, stond ie aan mijn deur met een stukje boomschors in zijn hand dat een bever van een boom in de Maasheggen had gevreten. En hij herhaalde zijn uitnodiging: wanneer ga je nou eens meeluisteren naar de nachtegaal?
‘Binnenkort’, antwoordde ik dan. ‘Binnenkort sta ik een keer net als jij vroeg op.’ Maar ‘binnenkort’ bleef een slap excuus, het is er nooit van gekomen, een ongeneeslijke ziekte kroop voor.
Vorig jaar wandelde ik door de Maasheggen. Daar stond een man te staan, aandachtig te luisteren. ‘Hoort u het ook”, vroeg hij. Ik hoorde wiet, tjuup tjuup tjuup, wiet, tjuup, tjuup tjuup. ‘Dat is een nachtegaal’, zei de man. En ik hoorde Coen. Hij riep: ‘Heuij Geurt’.
En dan ten aller slotte: het mooiste geluid, de muziek van de stilte. Je moet er wat voor doen. Een hek over klimmen, het weiland inlopen en je neervlijen op een matras van gras. Niemand ziet je daar liggen, het contract dat je stilzwijgend met de meidoornheggen hebt gesloten, verzekert je ervan dat de heggen jou voor de blikken van anderen verborgen houden. Boven je ontwaar je een bijzonder gewelf, fresco’s van wolken die zich tot mythische figuren vormen. Dan sluit je je ogen, scherpt je oren. Even hoor je nog het gefluisterde gemopper van het gras dat zich wat onwillig aan de kant heeft laten drukken. Dan wordt al het geluid overstemd door de muziek van de stilte en sluiten om je heen de muren zich aaneen van de fraaiste kapel van de hele Kapellenbaan, die van de Maasheggen zelf.