Er was een feestje in een tent. Om gedag te zeggen tegen de burgemeester. Om gedag te zeggen tegen de gemeente die op 1 januari ophoudt te bestaan. De zijkanten waren opgerold zodat het wel goed zat met de ventilatie. Extra corona-maatregel, ook al mocht je alleen naar binnen als je CoronaCheck-app groen oplichtte.
Hoorde later dat bij de ingang een handvol corona-ontkenners of vaccinweigeraars of hoe ze zich ook noemen had geprotesteerd tegen die toegangscontrole. Altijd doen. Laat zien dat je het ergens niet mee eens bent. Wel op afstand alstublieft.
Het was bijna weer een normaal feestje. Er hing nog iets onwennigs in de geventileerde lucht. Rondom een statafel staan, mag dat weer? Van je tafel opstaan en naar een bekende lopen die je verderop ziet zitten, heel spontaan ging dat nog niet. Het is nog maar een paar weken geleden dat ik op een receptie, nota bene in de buitenlucht, door de kastelein streng werd toegesproken toen ik na aankomst niet snel genoeg ging zitten: ‘U mag alleen opstaan om te gaan plassen. Ziet u die dijk daar? Daar staan twee boa’s ons terras te bespioneren.’
Wat er ook in de lucht hing: een ongelooflijke aandrang om weer plezier te maken met zijn allen. Je zag het meteen toen Peer en Geer uit Oeffelt het podium beklommen en de orkestband inzette. Nog geen polonaise, maar de handjes gingen de lucht in en er werd direct gesjoenkeld. Toen het duo Brabant inzette, verliet ik de tent. Beetje doseren, hè. Langzaam opbouwen.
Ik sprak een aanstaande bruidegom. ‘Niemand meldt zich af, het wordt hartstikke druk. Het wordt voor velen het eerste feest in heel lange tijd. Polonaise!’
We gaan het zien. Terug naar normaal. Een soort van, dan toch.