Aflevering 130 van Sprekend Verleden
Bet (Elisabeth) Peters is een simpel meisje. Als de Vrederechter van Boxmeer haar op woensdag 1 oktober 1828 ondervraagt, weet ze niet eens of ze 24 of 25 jaar oud is. Lezen en schrijven heeft ze nooit geleerd en ze verdient de kost als dienstmeid bij de weduwe Smits in Maashees.
Waarom wordt Bet verhoord? Omdat ze van een ernstig misdrijf wordt verdacht: kindermoord. Vrederechter Verheijen stelt haar vraag op vraag en met horten en stoten komt de waarheid boven tafel.
Dat ze zwanger was, nee, dat wist ze niet, zo vertrouwt ze de Vrederechter toe. De misère begon afgelopen zaterdagavond, 27 september. Ze was rond een uur of acht naar buurman Cornelis Bussers gegaan om daar te helpen met het snijden van de die dag geoogste kool. Rond een uur of elf had ze vreselijke buikpijn gekregen. Ze was naar buiten gegaan, was achter de heg gaan zitten en toen was daar een kind uit haar lendenen gekomen. Ze had een flauwte gekregen, vertelt ze. Toen ze weer bij zinnen was, had ze naar het schepsel gekeken. Leefde het kindje? Ze twijfelde sterk.
Bet liet het kindje liggen, ging weer bij Bussers naar binnen, deed of er niets aan de hand was en werkte nog een halfuurtje door.
‘Heeft niemand je geholpen?’, vraagt de vrederechter. ‘Ook niet met de navelstreng?’ ‘Nee’, zegt Bet. Ze zegt dat ze die met haar scherpe nagels heeft doorgekregen.
Op weg naar huis had ze nog even achter de heg naar het kindje gekeken. ‘Er zat geen leven in’, zegt ze tegen de rechter.
De volgende ochtend was ze niet om zes uur opgestaan, zoals ze normaal deed, maar was in bed blijven liggen. Ze voelde zich vreselijk beroerd. Dat had de weduwe Smits verbaasd, maar die had het zo gelaten en was tegen zevenen naar de vroegmis gegaan.
Bet vertelt dat ze na het vertrek van haar bazin toch was opgestaan. Ze was naar de heg gegaan, had het lijkje in een doek gewikkeld en het toen verstopt, onder het stro in de schuur van de weduwe Smits.
Haar bazin vertrouwde het zaakje niet. Toen Bet maandag nóg in bed lag, vermoedde ze onraad. Ze zag aan bloedvlekken in het bed dat er iets niet in de haak was. ‘Wanneer heb je je laatste maandstonde gehad?’, had ze gevraagd. Waarop Bet schoorvoetend had geantwoord: ‘Een maand of zeven, acht geleden…’
De vroedvrouw van Vierlingsbeek kwam en die bevrijdde Bet van de nageboorte. Daarna werd de pastoor van Maashees ingeschakeld die vervolgens de hulp van de onderwijzer inriep. Na enig zoeken was het lijkje ontdekt. Bet werd gearresteerd.
Aanvankelijk noteerde de Vrederechter: kindermoord. Maar na het verhoor streepte hij dat door en werd het ‘verlating en te vondeling leggen van een onecht kind’.
Justitie in Eindhoven vindt onvoldoende bewijs om Bet te vervolgen. De arts die autopsie pleegt, kan niet met zekerheid verklaren dat het kind leefde bij de geboorte. Bet wordt vrijgelaten.
Vijf jaar staat ze wél voor de rechter. Opnieuw heeft ze een zwangerschap verzwegen en het kind onder stro verstopt. Ze wordt vrijgesproken, geen bewijs voor kindermoord.
Over verwekkers wordt in beide gevallen overigens niet gesproken. Die gingen in die tijd meestal vrijuit…
Illustratie: Dienstmeid zit slapend op stoel bij haard. Johannes Alexander Rudolf Best naar een schilderij van Charles Brias (1807 of 1827). Bron: Rijksmuseum Amsterdam