Omdat ik al een paar dagen snotterde, moest ik aan de zelftest, vonden we. Eigenlijk vond mijn partner dat een beetje meer dan ik. Maar die balans is meestal zoek als ik het lijdend voorwerp ben.
Ik sputterde: ‘Hoe kom ik aan zo’n test?’ Maar in Het Laatje, dat een onmetelijke diepte kent, lag er gewoon een op mij te wachten. Als ik misgrijp naar de tandpasta of de deoroller alleen nog droogte rolt, is daar altijd dat geruststellende zinnetje: ‘Kijk maar in Het Laatje.’
Soms ontpopt het zich als een doos van Pandora, waaruit enkel narigheid komt. Zoals nu.
Ik wroet met dat staafje in mijn neus, druppel vier druppeltjes in een doosje en zie na een kwartier dat de uitslag negatief is. Ik mocht ongehinderd doorhoesten van mijn huisgenoot. ‘Wel in je elleboog!’ (Ze bedoelt natuurlijk de hólte van je elleboog, maar zo’n semantisch dispuut begin ik op zo’n moment liever niet.)
Het snotteren hield niet op, de blikken van mijn huisgenoten werden steeds dwingender en dus meldde ik me donderdagochtend met enige tegenzin bij de GGD-teststraat in Oostrum.
Dát staafje was van een heel andere orde. Die ging er in tot aan mijn navel. De testdame voorspelde dat ik een traantje in mijn oog zou krijgen, maar dat was een understatement.
Op weg naar huis reed ik door Maashees. Daar waaide door mijn geopende raampje de testuitslag al naar binnen: de penetrante geur van het bio-industrievoer van de nieuwe silo van Havens. Met mijn reukvermogen was niets mis, dus vast geen corona. Dat werd later die dag bevestigd in de app.
Voordat ik ging slapen, dacht ik nog even aan die arme inwoners van Maashees. Had Het Laatje voor hen maar een oplossing, dacht ik. En toen viel ik rochelend in slaap.