Aflevering 129 van Sprekend Verleden
Joannes Arts is een rare vent. Hij klooit met brandende turfjes, houdt zich op in schuren waar hij niets te zoeken heeft en doet verdachte uitspraken als Wanroij begin augustus 1826 met een aantal gevallen van brandstichting wordt geconfronteerd. Twee boerderijen branden af. In de ene woont Willem Hofmans, die het huurt van de Boxmeerse baron Jan van Hugenpoth tot den Beerenclauw van Stockum. In de andere hoeve woont klompenmaker Van Duijnhoven.
Koopman Lambert Jeurgens heeft geluk, zijn huis blijft gespaard omdat de brandende lapjes stof die er zijn neergelegd op tijd worden ontdekt.
Joannes Arts komt in het vizier van de Boxmeerse vrederechter, Hendrik Verheijen, als die een onderzoek instelt. In Wanroij twijfelen weinig: feitelijk is Joannes Arts al veroordeeld, al zijn er ook die geloven dat Arts maar wat bazelt. Omdat het toch een vreemde gast is.
Jeurgens vertelt de vrederechter dat hij weleens gezien heeft dat Arts last had van ‘aanvallen van zinneloosheid’. Dat de man ook best kwaadaardig kan zijn en wraakzuchtig. Elisabeth Cornelissen verklaart dat zij Arts iets verdachts hoorde zeggen, toen ze naar de brand bij Hofmans stonden te kijken. Hofmans is behalve boer ook armenmeester, die beslist of dorpelingen die het moeilijk hebben, worden geholpen. Dit zou Arts gezegd hebben: ‘Voor acht dagen wilde hij nog geen brood geven, maar nu zit hij met zijn kloten in de as.’
Johannes Simons en Johannes Centen menen dat Arts die dag zei dat op het vuur dat het huis van Hofmans afbranden deed, die ochtend nog de koffie was opgewarmd. En Ardina Cornelissen weet zeker dat Arts haar heeft verklapt dat hij en niemand anders weet wie die branden heeft gesticht. Jan van Broekkum ten slotte beweert dat hij Arts daags voor de brand op de heide heeft gezien terwijl hij rare fratsen aan het uithalen was bij een brandend hoopje turf.
Of dat nog niet genoeg is, komen Johannes Simons en Jeurgens ook nog met de beschuldiging dat ze Arts hebben horen mompelen dat hij een hekel aan joden heeft: ‘Ik moet heden de joden vernielen, verbranden, uitroeien.’
De afgebrande huizen zijn niet van joden. Tijdens het verhoor geeft Arts wel toe dat hij de joden als de vijanden van de christenen beschouwt. Maar al het andere ontkent hij. Bij dat hoopje brandende turf was hij zijn pijpje aan het stoppen, meer niet.
De vrederechter weet dat geruchten geen bewijzen zijn. Dus hij laat Arts voorlopig met rust. Als een paar dagen daarna plotseling een vrouw het dorp ontvlucht, dat is de 24-jarige Elizabeth Abels, verandert de publieke opinie. Dan zal zíj het wel gedaan hebben. De jonge vrouw is de Maas overgestoken en schijnt zich over de grens op te houden. De vrederechter schrijft in zijn beste Duits een opsporingsbericht en stuurt die naar burgemeesters en collega’s in Goch, Kleve en omstreken. Die ‘Steckbrief’ wordt in Pruisen in veelvoud verspreid. Maar niemand die de kleine, gezette vrouw met de zwarte ogen, die voor vertrek nog haar beste blauwe rok had aangetrokken, tegen het lijf loopt. Er wordt nooit meer iets van haar vernomen. Maar ‘brand!’ hoor je niemand meer roepen.
Illustratie: aantekeningen uit het verhoor van de verdachte brandstichter door vrederechter Verheijen. Bron: BHIC