Aflevering 124 van Sprekend Verleden
Als in 1861 het Koninkrijk Italië wordt uitgeroepen, wordt de Kerkelijke Staat bedreigd. Dat beslaat een belangrijk deel van Italië, met de paus als leider en Rome als hoofdstad. Paus Pius IX roept katholieken van over de hele wereld uit om de Kerkelijke Staat te komen verdedigen.
De oproep heeft succes. Er wordt een leger van vrijwilligers gevormd dat zoeaven wordt genoemd, naar een Frans legeronderdeel uit 1831 dat bestond uit Algerijnse Berbers van de stam Zouaouwa. Ze komen overal vandaan, de 11.000 vrijwilligers, maar de meesten, ruim 3.100, uit Nederland. In Nederland is een emancipatie aan de gang van katholieken die zich sinds de reformatie achtergesteld voelen door de protestanten. Een oproep om de Heilige Stoel te verdedigen valt goed bij jonge katholieke mannen.
Ook in het Land van Cuijk valt het zaad van Pius IX niet op dorre bodem. Ten minste dertig jongemannen melden zich aan voor de strijd en nemen voor lief dat ze het Nederlanderschap verliezen door te tekenen voor een buitenlands leger. Nationaliteit, daar malen ze niet om. Ze voelen zich op de eerste plaats katholiek: niet de Hollandse koning, maar de paus in Rome is hun echte leider. Daar komt bij dat ze rijkelijk worden beloond: mochten ze sneuvelen, dan komen ze gegarandeerd in de hemel!
Huub van de Voordt (28), zoon van welgestelde boeren uit Sint Agatha, is één van die dappere jongemannen. Met een verklaring van de pastoor op zak, dat hij een goed katholiek is, en een attest van de Cuijkse dokter, waarin staat dat hij kerngezond is, meldt Huub zich op 28 december 1867 in Oudenbosch. Daar verzamelen zich de Nederlandse zoeaven en krijgen ze hun eerste training. Vervolgens gaat het per trein, via Zuid-Frankrijk, naar Rome, waar hij deelneemt aan de strijd tegen de soldaten van Guiseppe Garibaldi.
Uit het dossier dat van Huub van de Voordt bewaard is gebleven, weten we dat hij anderhalf jaar dient in het zoeaven-regiment. Er wordt niet alleen gevochten. Huub heeft ook tijd om Rome te bezichtigen. Rond Pasen bezoekt hij in de Sint Pieter de kapel waar de lijkwade van Veronica wordt bewaard. Hij schaft zich zelfs een afbeelding van die lijkwade aan. De oorkonde waaruit blijkt dat die tekening de lijkwade zelf heeft aangeraakt, is bewaard gebleven.
In de bergen wordt Huub ziek. Hij krijgt een niet nader omschreven ziekte op de borst, vermoedelijk tuberculose. Zijn commandant stuurt hem op ziekteverlof, hij mag voor een periode van vier maanden aansterken in zijn geboortedorp. Als Huub zich weer een stuk beter voelt, vraagt hij de Cuijkse dokter voor een medische verklaring, zodat hij zich weer bij zijn makkers in Italië kan melden. Maar tegen die tijd, het is 1870, hebben de Franse troepen die de zoeaven bijstonden zich teruggetrokken, waarna het Italiaanse leger snel korte metten maakt met de vrijwilligers. De Kerkelijke Staat wordt veroverd, de zoeaven naar huis gezonden.
Huub van de Voordt blijft toch last houden van zijn ziekte. Op 15 oktober 1871 eist die zijn tol, als hij in het huis van broer Jan sterft. Bij de uitvaart in de kerk, op 18 oktober, komen zes wapenbroeders hem de laatste eer bewijzen.
Foto: Een stel Nederlandse zoeaven. Foto: Regionaal Archief Nijmegen