Aflevering 122 van Sprekend Verleden
Twee keer eerder maakte kleermaker Jan Oppermans (29) uit Rijkevoort de gang naar notaris Reijnen in Wanroij. De eerste keer op 2 augustus 1813. Toen bood hij zich aan als vervanger voor burgemeesterszoon Arnold Arts uit Sint Anthonis en voor Martin Cleophas, zoon van de Sint Tunnisse mulder. De notaris heeft de afspraken op papier vastgelegd. Als één van de twee zou worden opgeroepen voor de militaire dienstplicht, had Jan een aardige cent kunnen verdienen. Dan zou Jan in hun plaats de militaire dienstplicht hebben vervuld. Wie een bemiddelde vader heeft, kan via deze zogeheten remplacementsregeling zijn dienstplicht afkopen.
Twee maanden later liet Jan bij de notaris vastleggen dat hij in de plaats van Hendrik Hutten, een Boxmeerse metselaar, in dienst zou gaan. Ook dat ging niet door.
Vandaag, 28 maart 1814, is de derde keer. De Rijkevoortse kleermaker kan lezen noch schrijven, dus zijn handtekening komt niet onder de verklaring die de notaris opstelt. Maar er zijn getuigen: Jan van den Heuvel, herbergier, en Pieter van den Heuvel, rentenier, ondertekenen wel en bevestigen zo dat Jan Oppermans de plaats in het leger van de koning zal innemen voor Peter, zoon van de welgestelde Wanroijse boer Simon van der Linden. Jan krijgt er 200 gulden voor (anno nu gelijk aan ruim 1.500 euro).
Het geld is hard nodig. Er is economische malaise in Nederland. Vooral kleine handwerkslieden als hij kunnen moeilijk rondkomen. Hij is getrouwd met een weduwe die al een kind had en samen hebben ze ook een dochtertje. Vier monden te voeden…
Drie keer is scheepsrecht. Peter van der Linden wordt inderdaad opgeroepen. Op 1 mei 1814 meldt niet hij, maar Jan Oppermans zich aan de poort van de kazerne in Den Bosch waar het 18e infanteriebataljon is gelegerd.
Drie maanden weet Jan het vol te houden. Op maandag 1 augustus loopt hij de poort uit en verdwijnt. Hij zwerft door het Brabantse land en weet in de buurt van Aarle-Rixtel, bij een collega, zijn soldatenplunje voor twee gulden te verkopen. ‘Je moet niet blijven rondzwerven’, zegt de kleermaker. ‘Je moet de grens over, ze gaan je vast en zeker zoeken.’
De grens over? Dat ziet Jan niet zitten. Hij neemt de gok en keert terug naar zijn huis in Rijkevoort.
Zijn terugkomst blijft natuurlijk niet ongezien. Waar Jan geen rekening mee hield, is dat er een prijs op zijn hoofd staat. Wie een deserteur aangeeft, krijgt 21 gulden (155 euro). Jan Janssen uit Beugen wil die premie wel hebben. Hij klopt aan bij burgemeester Lemmens, die op zijn beurt met de veldwachter naar de woning van Oppermans gaat. Jan wordt gearresteerd en voor de krijgsraad gebracht. Op de vraag waarom hij gedeserteerd is, antwoordt hij: ‘Ik was bang dat mijn vrouw armoe zou lijden.’ De krijgsraad veroordeelt Jan tot drie jaar ‘kruiwagen’, oftewel dwangarbeid. Waar hij de straf uitzit, is niet bekend. Wel dat ie tien jaar later, volgens zijn vrouw, nog steeds ‘ergens op zee’ zwerft.
Peter van der Linden heeft ook pech: als een remplaçant deserteert, moet de dienstplichtige alsnog opkomen voor zijn nummer.
Illustratie: Soldaat, potloodschets van Abraham Teerlink (1808-1857)