Het is een van de mooiste geluiden die ik ken: het klepperen van de brievenbus. Veel mooier dan de koude pling waarmee je computer een nieuw mailbericht meldt.
De lichte spanning die zich van je meester maakt, op weg naar de gang. De buitenwereld zoekt contact, wat zou het zijn? Een nieuwe wereldburger geboren? Of ligt er zo’n zware, 120 grams envelop met donkergrijze kaderrand op de mat: ‘Met leedwezen geven wij kennis…’
Mijn brievenbus is officieel te smal. De postbode heeft wel eens gemopperd. Ze vindt het vervelend dat ze grote enveloppen dubbel moet vouwen. Ik zeg wel eens tegen mezelf, als ik zo’n gekreukte envelop opraap: ‘Haal een zaag en maak die gleuf breder.’ Maar dan denk ik: ach, is het de moeite nog? De postbode stopt immers steeds minder vaak bij mijn deur.
En áls het klepperen klinkt, volgt op dat mooie geluid steeds vaker een fikse teleurstelling: dan ligt daar geen geboortekaartje, zelfs geen rouwkaart of blauwe envelop, maar voor de zoveelste keer dat lelijke ding van de Postcodeloterij.
Van de week had ik het klepperen gemist. Het was woensdag, Eerste Terrasdag. Zonnig dus nauwelijks binnen geweest. Zie ik daar op het eind van de dag ineens een brief op de deurmat liggen. Mijn hart maakte een sprongetje. Zelfs van afstand herkende ik direct het blauwe logo – kleurcode #154273 – van de Rijksoverheid. Met trillende vingers maakte ik de envelop open. Was dit hem echt?
Het is dat de postbode al lang en breed de straat uit was. En dat knuffelen nog niet mag. Maar anders…
Dit was inderdaad dé brief. Mijn prikje ligt klaar. Volgende week vier ik mijn eigenste Bevrijdingsdag. Volgende week steek ik mijn middelvinger op naar dat vermaledijde virus.