Ons corona-ommetje bracht ons zondagmiddag naar Oeffelt. We liepen langs de Maas. De wind blies ons een vals lied in de oren: ‘Draai om, draai om, ik ga nóg kouder waaien.’
Maar we stapten dapper door. Verderop in het grasland lagen witte stippen in het groen en onze nieuwsgierigheid verdreef de kou. Waren het ganzen of toch zwanen?
Zwanen dus.
Middenin het grasland stond een ding. Kon niet zien wat het was. Soms zie je op een ingezaaide akker wel eens een bordje staan: ‘Hier is merk X gezaaid’. Maar zo’n bordje was het niet. Stond ook te ver weg, geen voorbijganger kon met het blote oog ontwaren wat daar gezaaid was.
Het raadsel werd gisterochtend opgelost toen ik de krant opensloeg. Daar prijkte een foto van hetzelfde grasland. Op de achtergrond nog steeds familie zwaan, op de voorgrond, nu duidelijk zichtbaar, datzelfde bord. Het was een vos. Een afbeelding van Reintje, bedoeld als vogelverschrikker.
Volgens de boer helpt het. Ganzen zijn als de dood voor vossen en vreten nu het land niet kaal. Af en toe moet de boer het bordje verzetten en dan maken de ganzen weer dat ze wegkomen.
Zwanen dus niet. Die zijn net een tikkeltje slimmer. En nergens bang voor.
Ik liep met mijn wandelmaatje ooit door de Zuid-Hollandse polders. Over een smal paadje, geflankeerd door brede sloten aan beide zijden. Na een bocht stonden we oog in oog met een zwanenkoppel. Eén op het nest, de ander wakend ernaast. Nest en zwanen vulden de volledige breedte van het pad. Je zou er net langs kunnen. Maar toen we nog een stap zetten, draaide de kop van de waker naar ons toe en sloeg hij zijn vleugels uit.
We hoefden er niet over te discussiëren. We keerden en liepen zwijgend anderhalf uur om.
Foto: Ed van Alem