Gisteren zag ik de borden staan. Gele borden die een wegomleiding aankondigen. Deze zijn anders. Behalve pijlen bevatten ze ook een tekeningetje. Als je goed kijkt, herken je een spuit. De pijlen verwijzen naar de sporthal die ingericht is als vaccinatiecentrum voor het Covid-19-vaccin.
Gisteren was het een jaar geleden dat ik op zoek ging naar een leeg schrift. ‘Coronadagboek’, schreef ik op de eerste pagina.
Ik voelde dat er iets op ons afkwam waarvan ik de omvang niet kon bevatten. Maar dat het groot en indrukwekkend zou zijn, daar was ik van overtuigd. Ik zou het vastleggen, voor als het voorbij zou zijn, voor mijn nageslacht. Die onzichtbare orkaan die naderde, die in China en Italië al zo had huisgehouden, die moest ik vastleggen. Een paar maanden zou het misschien wel duren. Ik zou opschrijven wat het voor mij en mijn omgeving betekende. Niet het grote verhaal, dat zou wel in de krant komen. Niet de schade van de storm zelf, maar die van de windstoten aan de rand van de depressie.
Thuis diepte ik dat eerste schrift weer eens op. Het is allang gevolgd door een tweede. Die paar maanden zijn een jaar geworden en ik heb al meer dan vijfhonderd bladzijden, rijkelijk geïllustreerd. Ik bladerde door de eerste pagina’s en verwonderde me over mijn ontzetting van toen. Dat het virus al in het Land van Cuijk was opgedoken. Dat er die dag, 16 maart 2020, in Nederland wel 1.135 besmettingen waren geregistreerd. Dat er al 20 mensen aan de ziekte waren overleden.
Slechts iets meer dan duizend besmettingen, minister De Jonge zou de vlag uitsteken als we dat deze week haalden. Denk dat ik een kwartiertje winkeltijd inplan bij de kantoorboekhandel. Voor schrift nummer drie.
Foto: Ed van Alem