In de sporthal in Boxmeer zie je binnenkort geen basketballers dunken, maar dagelijks 900 mensen wegkijken als een GGD’er een spuit in hun ontblote bovenarmen zet.
Op het podium van de schouwburg in Cuijk maakt een dezer dagen geen cabaretier zijn opwachting, maar een docent. In de zaal geen dames en heren, uitgedost voor een avondje uit, maar scholieren. Jongens en meisjes in spijkerbroek met opengewerkte knieën, niet aaneen geklit zoals in de pauze op het schoolplein, maar elk omringd door lege stoelen, eenzaam gelijk melaatsen in de middeleeuwen.
We zien kampeerders geruime tijd vóór het kampeerseizoen door Vortum-Mullem struinen, op zoek naar die ene camping die het gras al gemaaid heeft en de slagboom omhoog, stadse lui die uit de parken daar zijn weggejaagd.
En in de winkelstraat? Daar zien we deuren op een kier geopend worden. Daar steekt een winkelier zijn hoofd schichtig naar buiten, kijkt naar rechts en naar links en als de boa zich niet laat zien, zegt hij tegen de klant die verdekt in een nis stond opgesteld: ‘Komt u maar. U bent de derde. Niet verder vertellen, hè. Je krijgt tien minuten om iets uit te zoeken en dan rap weer weg.’
We hebben de foto’s en de video’s, de verhalen in de krant, de getuigenverslagen. Gelukkig maar. Straks zal ik ze nodig hebben, als ik mijn kleinkinderen probeer te beschrijven hoe de wereld van het andere normaal er uitzag.
Misschien wordt het wel andersom. Misschien moet ik ooit nog verder terug in die nevelige wolk van herinneringen. Een wereld beschrijven waarin we handen schudden, zoenen uitdeelden, knuffelden en hutjemutje stonden te lallen in een café. Laat de tijd zijn gang gaan en zelfs het abnormale wordt normaal.
Bij de foto: in de rij voor een prik in de sporthal (2009). Foto: Ed van Alem