Aflevering 106 van Sprekend Verleden
Het is 1937 en de crisis is op zijn hoogtepunt. Op een bevolking van 8 miljoen inwoners telt Nederland 600.000 werkelozen. Met grote werkverschaffingsprojecten zet de overheid mensen aan het werk in ruil voor een uitkering. Dat houdt de armoede echter niet tegen, ook niet in het Land van Cuijk.
Halverwege de jaren dertig tekent de armoede zich ook af op de lagere scholen. Steeds vaker blijven kinderen weg en de gemeentelijke ‘comités tegen wering van het schoolverzuim’ krijgen het druk. Als ouders om een verklaring wordt gevraagd waarom ze hun kinderen van school houden, krijgen ze te horen dat het kind ziekelijk is of niet gemist kan worden op de boerderij. Dat het op de kleintjes moet passen omdat moeder óók moest gaan werken. Sommige ouders zijn de schaamte voorbij en vertellen eerlijk dat het kind geen klompen heeft om op te lopen of zulke schamele kleding dat het voor gek loopt op school. Dat het kind het op een lege maag niet lang volhoudt in de klas…
In Mill en Sint Hubert is het niet anders gesteld. Op 16 januari 1937 verklaren de hoofden van de jongens- en meisjesschool in Mill, en die van de scholen in de Peel en Sint Hubert, dat ‘vanwege gebrek aan voeding en/of kleding kinderen de school niet of niet-trouw bezoeken’. Als er geen eten of kleding wordt uitgedeeld, komt het geregelde schoolbezoek serieus in gevaar, aldus de schoolhoofden.
B en W krijgen de gemeenteraad mee in een experiment. Er wordt 300 gulden gereserveerd (ruim 2.800 euro nu). Ouders van schoolgaande kinderen uit arme gezinnen kunnen in aanmerking komen voor kledingbonnen. De schoolhoofden moeten die kinderen aanwijzen. Daarna moet het algemeen armbestuur een advies geven, waarna B en W de controle dunnetjes overdoen door te onderzoeken of de gezinnen inderdaad niet in staat zijn de kinderen fatsoenlijk te kleden.
Ook worden de nonnen ingeschakeld. De zusters Franciscanessen, die in Mill ook onderwijs verzorgen, gaan warm eten koken voor de kindertjes die met een lege maag van huis vertrekken. Ze koken erwtensoep en ander warm eten en soms delen ze brood uit.
De uitdeling is een succes, zo blijkt als na een jaar de balans wordt opgemaakt: 66 gezinnen zijn geholpen. Er konden 59 broeken worden aangeschaft en een handige moeder kreeg de manchester stof om zelf een broek te naaien. Dankzij de kledingbonnen konden 56 onderbroeken, 32 borstrokken, 131 paar kousen en 4 knotten sajet worden aangeschaft. Dat laatste is een soort garen waarvan meisjeskousen werden gemaakt. Ook werden er 21 hemden, 48 el hemdenkatoen, 11 schorten, 75 el schortenbont, 9 truien, 2 jassen, 4 blouses, boezeroenen en overhemden, 2 onderjurken, 3 rokken, 3 stuks bovenkleding en ten slotte 1 paar schoenen aangeschaft.
De nonnen zaten niet stil. Ze kookten in een jaar tijd niet minder dan 5980 kommen erwtensoep en ander eten.
Het ‘comité ter wering van schoolverzuim’ ontving steeds minder excuusbriefjes, de klassen raakten weer vol. De bedeling werd nog enkele jaren voortgezet, maar de noodzaak werd minder. In 1942 hoefden nog maar 21 gezinnen geholpen te worden.
Bij de foto: Uitdelen van maaltijden in een schoolklas in Eindhoven. Bron: Nieuwe Tilburgsche Courant, 28 november 1931.