De deurbel klonk en daar stond de vogelman. Vulde in al zijn breedte de deuropening. Muts ver over de oren, priemende oogjes daaronder, verrekijker bungelend over de camouflagejas en een grijns in een gegroefd gelaat van grijzende stoppels die verklapte dat ik op mijn hoede moest zijn.
Hij had iets voor me. Duwde het gelijk in mijn handen. Een vleugel, dat was mijn eerste gedachte. Het had de vorm van een vleugel, maar voelde keihard aan. De vogelman is boos, dacht ik. Heeft een aan flarden geschoten vogel gevonden. Ik herinnerde me de felheid waarmee hij kort daarvoor op Twitter was uitgevaren tegen het waterschap dat veel te vroeg de oevers van de Sambeekse beek maaide. Nog niet alle vogels hadden hun kroost veilig en wel grootgebracht. De vogelman vreesde voor een slagveld in het uitgedunde gras.
Maar deze vleugel was van hout. Ik had een spaander hout in mijn handen.
‘Mooi hè. Heeft de bever gedaan. Sinds kort zit er een in de Maas. Heeft één boom al bijna om. Dacht dat jij dat wel leuk zou vinden, zo’n scherf. En wanneer ga je nou eens mee luisteren naar de nachtegaal?’
De scherf van de vogelman ligt te pronken in mijn snuisterijenkastje. Van die afspraak om naar de nachtegaal in de Maasheggen te gaan luisteren, is het niet gekomen.
Kan ook niet meer. Van de week heeft de vogelman zelf vleugels gekregen. Het was goed zo. Een buitenman kent de wetten van de natuur als geen ander. Weet wanneer ie zich gewonnen moet geven. De vogelman is opgestegen. In het walhalla van zijn gevederde vriendjes kwettert hij nu het luidst van allemaal.
En als ik straks een vogel hoor zingen in de Maasheggen, doe ik net of het de nachtegaal is en denk ik aan Coen, de vogelman.
Foto: Ed van Alem