Dat er oorlog komt, daar twijfelt niemand aan in de tweede helft van 1939. In heel Europa worden legers in opperste staat van paraatheid gebracht. Op 28 augustus 1939 kondigt de Nederlandse regering de algehele mobilisatie af. Duizenden mannen moeten hun werk laten voor wat het is en het legeruniform aantrekken. Zo’n drieduizend worden er in de gemeente Mill en Sint Hubert gelegerd. Daar wordt ook de Peel-Raamstelling gebouwd die het Duitse leger moet tegenhouden. Veel inwoners moeten inschikken: de soldaten worden her en der ingekwartierd.
Als Hitlers troepen drie dagen later Polen binnenvallen, weet iedereen dat de oorlog een feit is. De Nederlandse regering kondigt de ‘staat van oorlog’ af. Dat is geen oorlogsverklaring, het is enkel bedoeld om het militair gezag meer bevoegdheden te geven.
Ondertussen maakt de burgemeester van Mill en Sint Hubert, jonkheer Carolus van Nispen tot Sevenaer, zich zorgen. Drieduizend mannen in zijn kleine gemeente erbij, als dat maar goed gaat. Over een paar weken is het kermis. Stel dat het hand uitloopt… Hij besluit de kermis, op 17, 18 en 19 september, af te gelasten. Maar is dat wel voldoende? Zijn inwoners kennende, maken ze er toch een feestje van. En hoe houdt hij de militairen van de drank af? Hij kondigt af dat cafés op zaterdag na 17 uur en zondag na 13 uur geen alcohol mogen schenken en dat het verbod óók geldt op de drie afgelaste kermisdagen. Hij waarschuwt de kasteleins: bij overtreding volgt strenge straf én een militaire wachtpost voor de deur.
Eigenlijk heeft de burgemeester die bevoegdheid niet. In ‘staat van oorlog’ valt de openbare orde onder de militair commandant. Als de commissaris der koningin daarop wijst, wordt het gecorrigeerd. De commandant van het kantonnement Mill neemt een nieuw, nog strenger besluit: niemand mag nog alcohol verkopen of schenken, ook winkeliers niet. Zelfs burgers mogen de soldaten in huis niet trakteren op een glaasje.
Dat gaat wel erg ver, vinden ze in Mill. De middenstand weet met haar protest de juiste toon te vinden: nog geen week later versoepelt de commandant de maatregel. ‘Bona fide’ winkeliers mogen wel alcohol verkopen, maar alleen aan vaste klanten – niet aan militairen – en in de ‘gebruikelijke, normale hoeveelheden’.
De burgers moeten niet alleen wennen aan het feit dat hun drankinname aan banden wordt gelegd en dat ze door inkwartiering krap in eigen huis zitten. Op straat is het ook veel drukker geworden, het is oppassen geblazen met al dat militair vertoon. Op 1 december 1939 gaat het mis. Op de Langenboomseweg rijdt een Millse automobilist een soldaat aan. De ongelukkige heet Karl Heinrich Nieuwland, een 28-jarige mijnwerker uit Hoensbroek. Hij rijdt op zijn legerfiets over de weg, met één hand aan het stuur. Met de andere hand leidt hij een paard dat een kar trekt met proviand voor zijn eenheid. Nieuwland raakt zo ernstig gewond dat hij dezelfde dag nog overlijdt. Enkele dagen later wordt hij in zijn woonplaats met militaire eer begraven. Hij heeft de twijfelachtige eer de eerste oorlogsdode in Mill te zijn. Zo wordt hij in Hoensbroek ten minste herinnerd, als een slachtoffer van de Tweede Wereldoorlog.
Bij de foto: Ontwerp voor gedenkbord ter herinnering aan de mobilisatie in 1939. Foto: Koninklijke Sphinx BV Maastricht