Aflevering 100 van Sprekend Verleden
De Grote Oorlog is drie maanden oud als in Mill zich de eerste vluchtelingen uit België melden. Alhoewel onze zuiderburen, net als de Nederlanders, zich niet willen mengen in het wapengekletter van de grote mogendheden, negeren de Duitse troepen de Belgische neutraliteit. Het land zal vier jaar lang frontgebied zijn.
Honderdduizenden Belgen vluchten naar Nederland. De Nederlandse gastvrijheid zet een anonieme dichter in de Udensche Courant van 14 oktober 1914 aan tot de volgende poëtische regels: Ofschoon ook in Holland de armoede groot is/Ofschoon ook in Neerland gebrek is aan brood,/Roept het land toch welkom aan zoovele stakkers:/Klein Holland, lief Holland, wat ben je toch groot!
Ook Mill ziet zich geconfronteerd met ontheemden. Gelukkig melden zich vijf inwoners die bereid zijn vluchtelingen op te vangen. Bij de weduwe Van der Zanden worden twee echtparen uit Antwerpen ondergebracht. Bakker J. van Daal opent zijn deuren voor vijf Belgen. In de boerderij van P. van den Hoek is onderdak voor het gezin van Charles Pelsmaekers (zes personen) en het echtpaar Van der Goten vindt een bed bij huisschilder Adriaan Verberk. Ze komen allemaal uit Antwerpen en omgeving. De gemeente betaalt een vergoeding van 25 cent per persoon per dag.
Schilder Verberk acht het zijn christenplicht om anderen te helpen. Hij slaat de vergoeding af. Dat doet slager Lambert Willems uit de Kerkstraat ook, hij geeft onderdak aan een gemankeerd Belgisch gezin. Het zijn een grootmoeder en haar twee dochters; Maria Barbe Françoise Vanerque (57) is gevlucht uit de Potgieterstraat in Antwerpen, samen met haar twee kleindochters, Irma (8) en Bertha (12) Mathieu. Haar echtgenoot en haar schoonzoon, de vader van de meisjes, zijn achtergebleven in België.
De Nederlandse regering realiseert zich dat het verblijf van de vluchtelingen, de stroom groeit uit tot een miljoen, niet van korte duur zal zijn. De oorlog groeit uit tot een lange, slepende strijd. De opvang moet professioneler worden want de gastvrijheid van ‘Klein, lief Holland’ kent zo zijn beperkingen.
Er worden vluchtelingenkampen gebouwd. In Uden wordt in de winter van 1914/1915 in korte tijd het Vluchtoord Uden uit de grond gestampt. Een Belgisch dorp met alles erop en eraan dat najaar 1915 onderdak biedt aan 7.500 mensen.
In 1918, de oorlog is voorbij, keren de meeste Belgen terug. Maar de tienermeisjes Bertha en Irma blijven in hun nieuwe vaderland. Irma blijft zelfs nog een tijd bij slager Willems wonen, Bertha wordt dienstbode in Sint Michielsgestel. Misschien is het de liefde die de meisjes in Nederland houdt. Bertha trouwt in haar nieuwe woonplaats met een fabrieksarbeider. Ze zal helaas niet oud worden; in 1952, op 49-jarige leeftijd, overlijdt ze. Irma Mathieu wordt dienstbode bij de stationschef in Mill. Ze ontmoet timmerman Joep Hermsen, met wie ze in 1928 trouwt. De voormalige Belgische vluchtelinge overlijdt in Mill in 1998, op 92-jarige leeftijd.
Bij de foto: ‘In veilige haven’. Aardewerken bord met afbeelding van Belgische vluchtelingen en de Nederlandse Leeuw. Op de achtergrond wegtrekkende mensen uit de stad Antwerpen waar gebombardeerd wordt. Gemaakt door de N.V. Société Céramique in Maastricht, 1914. Foto: Rijksmuseum Amsterdam