We kunnen natuurlijk net doen alsof ze er niet zijn. Net doen alsof we niet weten wie al die pakketten uit vrachtwagens laadt en er weer in. Doen alsof we niet weten wie de asperges steekt, wie de woonkamer van de buren stuukt, wie de varkens slacht, wie de toiletten schoonmaakt, wie als beveiliger ’s nachts rondjes maakt rondom het bedrijf.
Als we net doen alsof ze er niet zijn, hoeven we ons ook niet druk te maken over hoe ze wonen, hoe ze zich vermaken in hun schaarse vrije uren, hoeveel ze verdienen, of ze heimwee hebben. Hoeven we ons ook niet af te vragen of ze kerstmis met familieleden thuis kunnen vieren.
Maar het gaat niet. We kunnen niet doen alsof die 400.000 arbeiders uit Midden- en Oost-Europa er niet zijn. Zelfs als we het als eis zouden stellen: je mag hier werken onder de voorwaarde dat je je onzichtbaar maakt, dan nog: 400.000 mensen kunnen geen verstoppertje spelen in een land waar op elke vierkante kilometer al 416 mensen wonen.
Als ze onze banen zouden stelen, ja dan. Dan zouden we ze gewoon terug kunnen sturen. Maar van ‘verdringing op de arbeidsmarkt’, zoals dat zo deftig heet, is geen sprake. Ze doen de dingen die wij niet willen doen.
Conclusie: ze zijn er wèl, al die arbeidsmigranten. Het minste wat we dan kunnen doen, is ze fatsoenlijk huisvesten. Als dat in een chaletpark moet, dan moet dat maar. En als Hapsenaren moord en brand schreeuwen omdat ze geen arbeidsmigranten als buren willen, dan moeten we ook dát geluid niet negeren. Dan moeten we beter zoeken naar een geschikte plek. Want het probleem is van ons allemaal. Tenzij we alles weer zelf willen doen: vrachtwagens inladen, toiletten poetsen, varkens uitbenen, muurtjes stuken…
Foto: Ed van Alem