Sint Anthonis krijgt misschien een herenboerderij. De gemeente ziet het zitten en er zijn al vrijwilligers die de kar willen trekken. Herenboerderij, een ouderwetse naam voor een moderne voedselcoöperatie. Waarvan de leden zeggenschap hebben over wat er geproduceerd wordt, maar vooral over hóe. Je mag zelf schoffelen en de oogst binnenhalen, maar het hoeft niet.
Nu ik het opschrijf, realiseer ik me dat er eigenlijk niets moderns aan is. In Israël noemden ze het kibboetsj en in de USSR kolchoz. En als onze eigen voorouders geen agrarische coöperaties hadden opgericht, hadden we nooit een Rabobank gekend.
Afijn, het moderne schuilt niet zozeer in het collectieve, maar in het waarom: de initiatiefnemers willen een andere manier van voedselproductie. ‘Rentmeesterschap’, dat woord noteerde een verslaggever uit de mond van een initiatiefnemer. ‘Dat we de aarde op een goede manier moeten achterlaten voor de kinderen.’
Mijn moeder was de dochter van een doodgewone boer uit de Sambeekse hei. Soms, als ze aan de keukentafel met een van haar zussen het wel en wee van wederzijdse bekenden besprak, keukenpraat die laveerde tussen onschuldige roddelpraat en onverholen kwaadsprekerij, hoorde ik het woord wel eens klinken. ‘Zij was van een heerboer. Hoefde haar handen niet vuil te maken.’
Er klonk altijd enig ontzag door als zij het over een heerboer had. Gevoed door afgunst. Mijn moeder en haar zussen wisten wel degelijk wat het was om vuile handen te maken.
Ik denk dat ik me aanmeld voor die coöperatie. Misschien heb ik van mijn moeder dat verlangen wel geërfd. Dat verlangen om een echte heerboer te zijn. Een boer die de vruchten der aarde plukt maar schone handen houdt.