Het was in een balorige bui dat ik dat T-shirt aanschafte, begin dit jaar. Het daagde me uit in een achterafwinkeltje in Zwolle, een gitzwart shirt met daarop in witte letters een uitspraak van een pessimistische filosoof: Arthur Schopenhauer (1788-1860). Dit stond er te lezen: ‘Het ergste moet nog komen’.
Die balorige bui was nog niet over toen ik een paar dagen later voor mijn kleerkast stond. Die avond zou ik optreden tijdens het Boek&Bal in de Schouwburg Cuijk. Ik zou een column voorlezen over rebelsheid. Natuurlijk, het werd dát shirt.
Dat was 7 maart. We hadden van corona gehoord, maar ach, het was ver weg. We deden allemaal een beetje lacherig die avond. Wij Brabanders mochten namelijk geen handen schudden. Voor het overige stonden we met zijn 250’en dicht op elkaar, hadden het gezellig. Om de leus op mijn buik werd gelachen.
Een week later, op zondagavond 15 maart, knalde Mark Rutte met een ferme klap de deuren van alle kroegen dicht. In mijn dagboek noteerde ik dat corona geen verwegziekte meer was, dat er die dag 1.135 besmettingen waren geregistreerd. En twintig doden.
Aan een knaapje aan mijn kledingkast herinnerde dat T-shirt met die provocerende tekst me aan een geslaagd optreden. Nu ben ik verre van bijgelovig. Maar ik wist één ding zeker: dat shirt moest ik voorlopig maar opbergen.
We zijn aan het eind van een bizar jaar gekomen. Elfhonderd besmettingen? Was het maar waar, we zitten er nog vér boven. Maar toch. Ik meen dat er wat licht gloort aan het eind van de tunnel. Binnenkort haal ik dat vermaledijde shirt weer voor de dag. Omdat ik weet dat het maar letters zijn. Omdat ik weet dat we het ergste wel hebben gehad. Toch? Hoop met mij mee.