Eind vorige week had ik zin in een vriendelijke omweg. Zodoende vond ik me terug op de weg van Holthees naar Maashees, een weg waar ik normaal weinig te zoeken heb.
Toen ik Maashees naderde, schrok ik van de skyline die opdoemde. Natuurlijk ken ik het beeld van dat dorp. Maashees laat zich, als een van de weinige in de regio, niet van verre herkennen aan een torenspits, maar aan een industrieel gevaarte dat de esthetische wetten van het Brabantse landschap tart: Maashees is een dorp in de schaduw van een veevoederfabriek.
Ik schrok omdat ik zag dat de kolos aan het groeien was; bovenop de toch al immense voederfabriek, – een fallus die oprijst in het vlakke boerenland, cynisch symbool van de vruchtbaarheid van de uitdijende bio-industrie – wordt gebouwd. De fabriek wordt nóg groter en zal een nóg grotere schaduw over het vriendelijke Maasdorp leggen.
Ik reed Maashees in en weer uit en langzaam wiste het beeld.
Gistermorgen keerde het beeld terug. Ik las in deze krant las dat de inwoners het beu zijn. Alweer. Ik heb het immers vaker gelezen. Dat het plompe gebouw hun uitzicht op de mooiste rivier van Nederland frustreert, daar hoor je ze niet over. Maar ze pikken het niet langer dat ze in de schaduw van de fabriek ook genoegen moeten nemen met geluidsoverlast, ook ’s nachts. Dat ze de dieselstank van aan- en afrijdende vrachtwagens moeten dulden, dat ze naar adem moeten happen vanwege het stof.
Dat kan dus nog, anno 2020. Dat een dorp zucht onder het juk van een fabriek die overlast veroorzaakt, een gezwel in het hart van een dorp dat onbekommerd groeien mag. Ik weet niet wie verantwoordelijk is. Wel dat het iemand is wiens schaamtegevoel onderontwikkeld is.
Foto: Ed van Alem