Ik liep zondag, die fantastisch mooie zonnige zondag, langs de Maas en toen kwam Haps voorbij. Haps? Jawel, het stond met grote letters op de boeg van de boot die voorbij stoomde. Een duwbak die ongetwijfeld door de firma Smals is gebruikt om de Kraaijenbergse Plassen uit te graven. Meen dat ook andere bakken van die graaffirma naar dorpen uit de regio zijn genoemd. Er is zelfs een drijvende zandverwerkingsinstallatie die ‘Vierlingsbeek’ heet.
Zo drijft de naam van het dorp langs de Nederlandse oevers en rivierstaarders die nooit van het dorp hebben gehoord, die namen gewend zijn als Bona Spes, Carpe Diem en Festina Lente, onderbreken hun gepeins, halen de wenkbrauwen op en denken: Haps?
Misschien is Haps wel groter buiten haar grenzen dan daarbinnen. Er is zelfs een prehistorisch boerderijtype naar het dorp genoemd, in Apeldoorn hebben ze een nagebouwd dorp uit die vroege periode Hapsdorp genoemd en zelfs in het Duitse Wengsel hebben ze een Haps-Haus opgegraven.
Ze bouwen momenteel in Haps zelf zo’n boerderij na.
Dus ik loop langs de Maas en denk aan Haps en denk tegelijk: verrek, ik kom er nooit meer. Sinds de veel besproken, verguisde en bejubelde rondweg is aangelegd, rijd ik altijd in vliegende vaart aan het dorp voorbij, nooit meer kom ik op mijn ritjes richting Brabant door het dorp.
Ik ben vast niet de enige. Is het eindelijk rustig geworden? Kunnen de kinderen stoepkrijten op het plaveisel van de Kerkstraat?
Ik deel mijn gedachten met mijn lief, dat ik niks meer in Haps te zoeken heb, waarop ze zegt: ‘Ze hebben wel lekker ijs.’
Hm. Hield ik maar van ijs, had ik een reden om om te rijden.
Realiseer me wel een voordeel: ik word er nooit meer geflitst.