Aflevering 82 van Sprekend Verleden
Het kat- en muisspel tussen belastingdienst en belastingbetaler is zo oud als de belastingen zelf. De ambtenaar doet zijn best het geld innen, de onderdaan doet er alles aan om aan die belasting te ontkomen.
Dat is in Beugen, anno 1854, niet anders. Sinds 1806 zijn inwoners die in goeden doen zijn verplicht om jaarlijks een bedrag aan het rijk te betalen. Dat heet ‘personele belasting’, een belasting op bezit, vermogen. Wie eigenaar is van een woning, betaalt voor de huurwaarde, maar zelfs voor het aantal haarden en meubilair. Vanaf 1812 wordt ook het aantal ramen en deuren meegeteld. Sommige huizenbezitters metselden gewoon een raampje dicht.
Die personele belasting wordt ook geheven als je in een huidhouden personeel in dienst hebt. Ambtenaren van de Rijksbelasting controleren of boeren en burgers wel netjes opgeven of ze een meid of knecht in dienst hebben.
In februari 1854 krijgen twee ambtenaren van de Rijksbelasting, Willem Wolvers en Johannes Liket, het sterke vermoeden dat Jan Brienen, een boer die aan het Helbroek woont, een dienstbode in huis heeft. Maar die heeft de boer niet aangemeld en dus betaalt hij te weinig belasting. Aangezien Wolvers zelf in Beugen woont, zal hij het wel via de tamtam hebben gehoord.
Uiteraard hebben de ambtenaren bewijs nodig. Er is maar één manier om erachter te komen of het gerucht klopt: op de uitkijk staan. In de namiddag van 15 januari verschuilen ze zich in de buurt van de boerderij en noteren wat ze zien. Om 16.00 uur komt de ‘vrouwelijke werkbode’ – ze weten al dat die Antje Hendriks heet – naar buiten om de as van de haard weg te gooien. Een uur later put ze een emmer water, om 18.00 uur snijdt ze boerenkool uit de hof, weer een uur later ‘verricht ze boerenwerk’ en om 20.00 uur, dat is de laatste observatie van Wolvers en Liket, gooit ze opnieuw een asemmer leeg.
Antje is duidelijk voor de boer aan het werk. Maar nu moet nog bewezen worden dat ze niet een dagje komt bijspringen, maar ook inwonend is. Dat wordt vroeg opstaan voor de commiezen. Op 22 en 23 trotseren ze de kou en posteren zich in de duisternis bij de hoeve. En ja hoor, op beide ochtenden komt Antje al om zes uur naar buiten om water uit de put te halen.
De ambtenaren weten genoeg. Op 23 januari kloppen ze aan en confronteren Jan Brienen met de verdenking. De boer geeft toe dat Antje bij hem als meid aan het werk is. Maar hij wijst de rijksambtenaren er fijntjes op dat hij volgens de regels recht heeft op vrijstelling. Hij en zijn vrouw hebben immers vier kleine kinderen. Dat is toch één van de uitzonderingen in de wet?
Klopt, zeggen Wolters en Liket. Artikel 19, lid K van de Wet op de personele belasting noemt die uitzondering. ‘Maar eh… het klopt toch ook dat één van jouw minderjarige kinderen al járen niet meer thuis woont?’
Dat moet Brienen erkennen. Prompt wordt proces-verbaal opgemaakt. De boer moet alsnog het volle pond – 5 gulden – betalen. En nog eens 20 gulden boete. Die bedragen samen staan anno nu gelijk aan een ‘koopkracht’ van 527 euro. Toch nog een dure dienstmeid.
Bij de foto: Dienstbode bij een bloeiende perenboom (1904). Foto: Jacob Olie (Stadsarchief Amsterdam)
Geraadpleegde bronnen:
- Archief gemeentebestuur Beugen en Rijkevoort (BHIC)
- bdmuseum.nl
- maasblog.nl
- pure.uva.nl
- S.J. Botman, Gewoon schoonmaken: de troebele arbeidsrelaties in betaald huishoudelijk werk, 2011, Amsterdam