Aflevering 71 van Sprekend Verleden
Op donderdagmiddag 29 april 1948 haast pastoor Van Miert van Oploo zich naar het postkantoor om een telegram te verzenden. Dit is de boodschap die hij laat verzenden naar Den Bosch: ‘Verwachten U zeker morgen 30 april anders tijdige gereedkoming uitgesloten.’ Het telegram is voor architect Frederik C. W. Schütz, een veelgevraagd bouwmeester in die periode van wederopbouw. De pastoor doelt op de gereedkoming van het kapelletje van Sint Matthias. Al twee jaar correspondeert Van Miert met de architect. Over zes dagen, op 5 mei 1948, moet het kapelletje worden ingezegend. Maar het is nog niet klaar. Zo is de lantaarn die het beeld van Matthias moet verlichten nog niet gearriveerd. De pastoor hoopt dat de architect morgen komt om de puntjes op de i te zetten. Het is niet voor het eerst dat de architect de pastoor in onzekerheid laat.
Twee jaar geleden, op 8 april 1946, schreef de pastoor een vriendelijk briefje aan de architect. Zijn parochie had behoefte aan een oorlogsmonument. Een plek waar de gemeenschap de Oploose slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog kon herdenken. Oploo vereert van oudsher de heilige Matthias. Dus leek een Matthiaskapelletje de meest geschikte vorm. Zou Schütz dat willen ontwerpen?
Van Miert heeft de Bossche architect, die ook in Grave, Ledeacker en Sambeek aan projecten werkt, in Eindhoven gesproken en is gecharmeerd van de bouwmeester. De Bossche architect voelt zich vereerd en wil geen nee zeggen. Hetgeen hij beter wel had kunnen doen.
Van Miert zal in de twee jaar die volgen herhaaldelijk denken: had ik maar een ander gevraagd. Het eerste antwoord van Schütz had een waarschuwing kunnen zijn. Het duurde weken voordat het kwam en daarin klaagde de architect al over een lawine aan werk en dat hij in de lappenmand zat. ‘Maar over veertien dagen is het ontwerp klaar’. Twee maanden later schrijft de pastoor: ‘Die veertien dagen dreigen veertien weken te worden.’ En: ‘Onze menschen hier schreeuwen als ’t ware om hun kapelletje.’ In september is er dan eindelijk een ontwerp, maar dat kapelletje vinden de Oploose mensen veel te eenvoudig. De pastoor schrijft wat laatdunkend over zijn schaapjes: ‘Ik heb getracht hen aan ’t verstand te brengen dat zeker voor Oploo de eenvoud kenmerk van ’t ware en ’t zuivere is.’
Schütz tekent een grotere versie. Vervolgens ontbreekt aan het beeld van Matthias, dat in het monument moet komen, het attribuut: de bijl. Dat beeld, dat Schütz door een Utrechtse beeldhouwer laat maken, bevalt sowieso niet. De pastoor gaat af op het oordeel van zijn zuster, die in Utrecht werkt en in het atelier gaat kijken: ‘De expressie in Matthias’ aanschijn zou zeer matig zijn…’
Het geduld van de pastoor wordt ernstig op de proef gesteld. Uiteindelijk duurt het twee jaar voordat het kapelletje kan worden ingezegend. Op 5 mei 1948 hangt de lantaarn keurig op zijn plaats. Maar de architect ontbreekt bij de plechtigheid. Hij schrijft: ‘Oploo is zoo ver weg. En de architectenwereld is zoo overbelast dat er voor de aangename dingen des levens ternauwernood tijd overschiet.’
Bij de foto: De Matthiaskapel in Oploo. Foto: Geurt Franzen
Geraadpleegde bronnen:
- archief parochie Sint Matthias te Oploo (BHIC)