Je staat voor het raam in coronatijd. Een doodgewoon raam in Grave. Je hebt de sudoku uit de krant opgelost, de herhaling van Tussen Kunst & Kitsch gezien en van alle detectives op Netflix weet je inmiddels wie de dader is. Je tuintje ligt er piekfijn bij, geen grassprietje langer dan het andere, het plastic loungeset heb je al twee keer gestofzuigd en daar sta je dan, met je ziel onder de arm, te staren uit het raam in coronatijd.
Dan is er beweging in de straat. Verderop, bij het huis van de wethouder. De deur gaat open en je ziet drie bezoekers naar binnen gaan. Je fronst je wenkbrauwen. Zegt tegen je vrouw: ‘Drie, da’s toch het maximum, hè?’. En zij knikt bevestigend, schenkt nog een tas koffie in en zegt: ‘Barbecue. Vanochtend stopte de slager voor de deur.’
Je snuift. Zoiets had je al geroken. Barbecue in coronatijd. Toe maar. En je vraagt: ‘En wij: blinde vinken?’ Je vrouw knikt van ja. ‘Met diepvrieserwtjes.’
Je maakt een rondje door de voortuin. Bukt om de paardenbloem uit de tuin van je buren te trekken en kijkt ondertussen met een schuine blik naar het huis van de wethouder. ‘Houdoe!’ Eén van de gasten trekt de voordeur achter zich dicht. En je telt mee: da’s twee.
Daar sta je weer, voor het raam. Vloekt binnensmonds op de overbuurman, die heeft de gft-bak met de klep open nog op de stoep staan. Dan stopt een auto voor het huis van de wethouder. Er komt volk uit. Je telt hardop mee: ‘Eén, twee, drie. Dat maakt vijf!’ Hoor je zelf hoe triomfantelijk je klinkt? Nee. Je grijpt naar de telefoon. ‘Hallo, politie? Hier in de straat is een illegaal feestje. Inderdaad, in coronatijd. Vijf gasten…’
Uit de keuken klinkt gesis. De blinde vinken glijden in de pan.