Ik zag een mooi kermismeisje op tv dat voor zichzelf begonnen was. Da’s traditie in het kermisbedrijf: dat je voor jezelf begint als de attractie van pa nog niet beschikbaar is. Ze kwam uit een achtbanenfamilie, zei ze. Dat klinkt groot. Zij is nu een churros-kraam begonnen. ‘Een watte?’ vroeg de interviewster. Churros dus, Spaanse snacks. Ook de dochter van een achtbanenfamilie moet klein beginnen.
Maar of het kermismeisje dit jaar überhaupt toekomt aan het opstoken van het frituurvet voor de tarwekoekjes is de vraag. Het virus heeft de Nederlandse kermisagenda volledig leeg geveegd. Hopelijk heeft pa met zijn achtbaan de afgelopen jaren wat vet op de botten gekweekt.
Ik kan best zonder het een en ander. Maar de kermis zal ik missen. Het is vals sentiment, weet ik best. En er zijn jaren – zeldzaam, dat wel – dat ik het terrein niet eens betreed. Maar elke keer als ik in de week vóór de jaarlijkse kermis langs het Weijerplein kom en de eerste caravan of pakwagen zie staan, maakt mijn hart hetzelfde sprongetje als toen het nog een kinderhartje was en ik me verheugde op de kwartjes die ik op de ochtend van kermiszondag in handen gedrukt zou krijgen.
Tegenwoordig herbergt de kermis in mijn dorp elk jaar wel weer een verrassing. Er staat altijd wel iets nieuws, iets dat nóg hoger gaat dan dat ding van vorig jaar. Of een kraam met onbekende snacks uit het Middellandse Zeegebied. In mijn jeugd was de kermis elk jaar hetzelfde. Ik kan de plattegrond nog voor u uittekenen. Dáár de hully gully, híer de schietkraam.
Churros had je nog niet. Maar wás de kraam er geweest, dan had mijn jonge ik er al zijn kwartjes uitgegeven. Tot buikpijn toe. Vanwege de uitbaatster, hè.