Op de website van deze krant staat een oproep. Of je je wilt melden als je last hebt van huidhonger. Neem aan dat een Maaslandverslaggever je dan het hemd van het lijf komt vragen over die corona-gerelateerde aandoening.
Het duurde even voordat ik de link legde tussen dat vreemde woord en de ons vanwege het virus opgelegde isolatie. Noem me naïef, maar toen ik het woord voor het eerst las dacht ik aan mensen die letterlijk hun tanden niet van hun huid of die van een ander kunnen afhouden. Ik zag dunne reepjes vel langzaam losgetrokken worden van het lichaam en verdwijnen in een mond.
Een vreemde aandoening klopt. Maar mijn verbeelding is, al zeg ik het zelf, rijk ontwikkeld. Kan het me heel goed voorstellen. En mensen hébben ook van alles. Mijn dochter, psycholoog van beroep, verdient haar boterham met aandoeningen. Mensen met dwangneurosen, met de-realisatie, hybristofilie, claustrofobie of pleinvrees, het Alice in Wonderland Syndroom… alles komt aan haar loketje voorbij. Ooit vertelde ze over mevrouw X die nooit buiten kwam omdat ze emetofobie had: de angst om onverwacht te moeten braken. Zomaar, zonder aanleiding. Op de stoep, in de tram, op het werk. Dat gebeurde dan ook. Denk dat die mevrouw, als ze nóg last van die afwijking heeft, de verplichte corona-isolatie met gejuich heeft verwelkomd. En de trambestuurder vast ook.
Goed, huidhonger dus. Geen (zelf-)kannibalisme, maar de behoefte om een ander weer eens te knuffelen. Of een hand te geven.
Als ik als kind tegen mijn moeder zei dat ik honger had, antwoordde ze altijd: ‘In Afrika, dáár hebben ze honger.’ Ik had hooguit trek, zei ze. Oké dan. Beetje huidtrek heb ik wel. Als ik aan mijn kleinkind denk.