Ten westen van de Midden-Peelweg, wat ik altijd het échte Brabant noem, zijn veel meer besmettingen met het virus dan in het Land van Cuijk. Kijk maar naar het NOS-kaartje waarop de ziektegevallen per gemeente worden bijgehouden. Mill en Sint-Hubert kent een enkele besmetting. Sint Anthonis ook. Maar hun buurgemeenten tellen dubbele cijfers: Uden kleurt rood met 43 besmettingen. Zitten wij minder dicht bij elkaar op de lip? Of hebben we minder intens carnaval gevierd? Zijn wij toch iets minder bourgondisch dan in het hart van de geplaagde provincie?
Als we de premier mogen geloven – en in tijden van crises doen we dat graag want dan is er behoefte aan sterke leiders – krijgt een groot deel van de Nederlanders het virus sowieso. U misschien ook. Corona trekt zich immers niks aan van de Midden-Peelweg. Het is zelfs de bedoeling dat we het krijgen. Om als groep immuniteit te kunnen opbouwen. Zodat bij volgende uitbraken de gevolgen beperkt zijn.
Ik geloof wel in die theorie van groepsimmuniteit. In 1918, toen de Spaanse griep als een dolle om zich heen sloeg, was vooral de bloem der natie slachtoffer: jonge mensen stierven bij bosjes. Duizenden Amerikaanse rekruten – cynisch, maar waar – haalden de Europese loopgraven niet en stierven al tijdens hun opleiding, in de barakken. Ouderen overleefden. Hoe dat kwam? Eind 19e eeuw had die leeftijdsgroep al een lichtere vorm van het virus gehad. In 1918 waren ze immuun.
Gek idee, dat we met zijn allen ziek moeten worden om zwakkeren te beschermen, om zelf later niet alsnog te bezwijken. Zomaar een vraag die bij me opkomt: worden er wel genoeg mensen besmet als we zoveel zaken dichtgooien? Of wordt er een rooster gemaakt?
(Bron: Laura Spinney – De Spaanse griep, de Arbeiderspers)