De premier wil dat wij Brabanders, als het kan, een week lang thuiswerken. Om de verspreiding van het Coronavirus in te dammen.
Doe ik al jaren, thuiswerken. Mijn klussen en afspraken buiten de deur kan ik tot een minimum beperken, dus voor mij verandert er deze week weinig.
Dat je de deur niet uit hoeft – geen files, niet tussen zwetende oksels in de trein hangen, geen nat pak als het regent -, dat je het geleuter van je collega’s bij de koffieautomaat niet hoeft aan te horen, dat de baas je niet in de nek zit te hijgen… het zijn bijkomstigheden die thuiswerken tot een feest maken. Maar dat je niet omringd wordt door collega’s en chefs, heeft ook een keerzijde: je zelfdiscipline wordt behoorlijk op de proef gesteld. En er komt altijd een moment, is het niet vanavond om vijf uur dan is het wel vrijdagmiddag, dat de baas belt en vraagt: hoe zit het met dat rapport dat je eergisteren in zou leveren? En heb je klant Jansen nou nog niet gebeld?
De verleidingen zijn legio. ‘Schat, als jij toch thuis bent, ruim jij de vaatwasser dan even uit?’ Die aflevering van Peaky Blinders, waar je gisteravond bij in slaap bent gevallen, kun je tussendoor best even terugkijken. En als na dagen regen eindelijk een weldadig zonnetje zich laat zien, kan een blokje om geen kwaad. Kun je meteen even langs de bakker voor een lekker broodje. Die zelf bereide lunch is zoveel beter dan de smakeloze hap van de bedrijfskantine, maar ligt zwaar op je maag. Een power nap op de bank kan geen kwaad. Dan word je ruw wakker geschud. Daar staat je puberkind. ‘Pap, ik moet naar voetbal, maar mijn band is slap. Plak jij ‘m even?’
Verrek, is het al zó laat?
Duimen dat je maandag weer naar kantoor mag.