Best handig, zo’n apparaat. Je hoeft je handen er maar onder te steken. Dan valt er een dosis desinfecterend schuim over je vingers. De paal met pomp stond pontificaal bij de entree van Maasziekenhuis Pantein. Ik had me niet snel genoeg gerealiseerd dat ie ook voor mij bedoeld was. Een vriendelijke vrijwilliger riep me terug. ‘Even uw handen desinfecteren, meneer.’
Ik las dat een Nijmeegs ziekenhuis al van die pompjes mist. Doodleuk meegenomen door bezoekers. Zie het voor me. Dat een dame die zojuist haar gebroken pols in het gips heeft laten zetten haar man op het apparaat wijst: ‘Best handig voor thuis. Hoe moet ik anders mijn handen wassen, met die gipspoot.’ Waarop manlief zonder enige bedenkingen de paal optilt, meezeult over het parkeerterrein en netjes in de achterbak legt.
Verderop in het ziekenhuis gingen mijn ogen van plakkaat naar plakkaat. Dat je geen hand krijgt van de arts, dat je, als je in Noord-Italië bent geweest en zwaar verkouden bent, echt een probleem hebt.
En zo slaat het virus wild om zich heen, dacht ik. Zelfs zonder aanwezig te zijn.
De oogarts zwaaide vriendelijk met haar handen, een handdruk kwam er niet. Waarna haar hoofd angstaanjagend dicht bij de ogen van mijn partner kwam. Al pratend. Dat mocht blijkbaar wel. Hoe moest ze anders die ogen controleren? Maar had ik ergens in die duizend krantenartikelen niet gelezen dat het virus zich via minuscule druppeltjes ook via het slijmvlies van de ogen naar binnen werkt? Moest ik er iets van zeggen?
Dat krijg je er nou van, dacht ik, terwijl ik vanaf veilige afstand zat toe te kijken en een hoestje smoorde in de mouw van mijn trui. Nou wordt zelfs zo’n nuchtere gast als jíj paranoïde.