Soms raakt een woord je als een mokerslag. Zoals dat ‘vernikkelen’, gisterochtend in de krantenkop over de Metworstrennen. Moest meteen aan mijn moeder zaliger denken, ik heb het altijd háár woord gevonden. Als het echt koud was, ijspegelkoud zal ik maar zeggen, en dat ze dan klagend thuiskwam uit de kerk, met dat gezicht dat als geen ander een emotie kon uitdrukken, dat gezicht waarop je al van verre kon zien hoe laat het was, dat gezicht waarvan al die honderden minuscule spiertjes in gezamenlijkheid uitdrukten dat ze het stervenskoud had. Dat ze, met de kraag van de winterjas hoog dichtgeknoopt, de kamer inkwam, eerst de kachel tot zwetens toe opstookte en dan dat magische zinnetje uitsprak: dat ze helemaal vernikkeld was van de kou.
Ik moest dan altijd aan de blikken man uit de Tovenaar van Oz denken. Bekeek mijn moeder aandachtig, maar het rillende lijf van de koukleum bij de haard was even roze als altijd, verre van metalig.
Heb het even opgezocht in het archief van deze krant. De afgelopen vijf jaar heeft vernikkelen vier keer in De Gelderlander gestaan. Da’s bar weinig. Komt het doordat de ouderwetse winters niet meer bestaan? Komt niemand meer vernikkeld thuis? Of is vernikkelen een vergeetwoord aan het worden?
Had het er pas over met een collega. Er zíjn kranten waarvan de redacties dat spelletje doen: elkaar uitdagen om een bepaald vergeetwoord in de kolommen te laten opduiken. Ik daagde mijn collega uit om in één van zijn komende verhalen het woord ‘blootshoofds’ te gebruiken. Ben het nog niet tegengekomen. Maar mij is het nu gelukt.
En de frequentie van vernikkelen heb ik ook aardig kunnen opkrikken. Met dank aan mijn moeder.
Doe je jas aan! Ja mam.