Oeffelt is tevreden. Die conclusie lijkt gerechtvaardigd als je leest wat de bijeenkomst vorige week over de dromen van de inwoners heeft opgeleverd. Ze hebben niet zoveel wensen. Oeffelt blijkt in veel opzichten al het gedroomde dorp te zijn.
Het dorp is groot genoeg om basisvoorzieningen te kunnen behouden: een school, een supermarkt, een hal om in te sporten. En Oeffelt is, met iets meer dan tweeduizend inwoners, klein genoeg gebleven om gemeenschapszin uit te stralen. Om elkaar te begroeten, om te weten wat er bij de ander leeft.
Misschien is tweeduizend mensen wel het ideale aantal voor een tevreden gemeenschap. Kijk naar Langenboom, dat ongeveer evenveel zielen telt. Ook daar kwamen de inwoners bijeen om het over een stip aan de horizon te hebben. De Langenbomers hebben weliswaar nog wel een aantal wensen, maar ze hebben zelf de handen uit de mouwen gestoken om de dromen zo concreet mogelijk te maken: een nieuw dorpshart met de ‘afgeschreven’ kerk als middelpunt. Maandagavond staken honderden inwoners eensgezind bordjes de lucht in met een tekst waarmee een Amerikaanse president niet zo heel lang geleden miljoenen mensen voor zich wist te winnen: Yes, we can!
Al die bordjes bij elkaar stralen een geruststellend zelfvertrouwen uit. Een sterk zelfbewustzijn dat ook Oeffelt tentoonspreidt. Straks, in een veel grotere gemeente, komt het wel goed met droomdorpen als Oeffelt en Langenboom. Hun stem wordt vast en zeker gehoord. Maar hoe loopt het af met die tientallen dorpen die níet de ideale grootte hebben? Iets moet er verzonnen worden om te voorkomen dat de geluiden uit Holthees en Stevensbeek en al die andere wegsterven als echo’s in een leeggelopen kerk.