We reden stapvoets en hadden geen idee waar Boxmeer lag. Kort daarvoor hadden we de jaarwisseling beleefd in Gennep. Een ‘roetsj’ volgens het boekje: gezellige praat, een oliebol en een goed glas en na de twaalf slagen drie zoenen en buiten kijken naar het vuurwerk.
Toen we het stadje uitreden hing er een lichte nevel, die, daar waren we het over eens, uit kruitdamp bestond. In de verte klonk een luide knal als vaarwel. De volgende dag las ik dat het een ander afscheid was: een Gennepenaar die zijn vingers verloor.
Op de Maasbrug reden we tegen een grijze muur. Ik ken sterke verhalen over ritjes door de mist. Over een bekende die voor de auto uit ging lopen om de chauffeur de weg te wijzen. Zelf reed ik ooit Vierlingsbeek in terwijl ik dacht dat het Boxmeer was. Maar de mist van 1 januari 2020 zal ik niet gauw vergeten. Voor ons schemerden twee rode lichtjes van een voorligger, die trokken ons mee naar Oeffelt. Daar reed de voorligger helaas rechtdoor en wij moesten linksaf. Nu waren we op onszelf aangewezen.
Het ging bijna op de tast. Stapvoets, 15 kilometer per uur, de ogen gefocust op de witte middenstrepen. Wat kan een mens dankbaar zijn voor een witte streep.
Achter ons getoeter van een slappe zak die wilde dat we sneller zouden rijden, die de moed ontbeerde om ons in te halen. Toen we dachten dat we eindelijk in Beugen waren, waren we pas op de helft. Bij de goedverlichte rotonde van het ziekenhuis scheurde de lafaard ons voorbij. Hij kreeg een vinger van me mee.
Heelhuids aangekomen besefte ik dat de mist een metafoor was voor het begin van een nieuw jaar. We hebben geen idee waar we naartoe gaan of wat ons te wachten staat. We leven op de tast.