Aflevering 13 van Bevrijding Stap voor Stap.
Als je in zo’n dorp woont, in Oost-Brabant of Noord-Limburg, dan is je wereld klein. Je weet wel dat de wereld stukken groter is, maar ver weg is onbekend. Hier ben je geboren, hier ken je de buren, de gebruiken. Hier voel je een bijna mythische verbondenheid met de aarde. Dan valt het niet mee als je in de herfst van 1944, door die rotoorlog, halsoverkop je huis en haard moet verlaten. Het valt niet mee om met vreemden in een ander deel van Nederland onder hetzelfde dak te wonen. Je verstaat ze wèl, ook al is die tongval anders. Maar je begrijpt ze niet. Hun gewoonten en gebruiken. En zij niet die van jou. Zíj hebben niet hoeven vluchten.
Sommigen zijn aardig, sommigen zijn ronduit bot. Dat merkt ook Truus Peters uit Ven-Zelderheide. Het dorp werd op 20 oktober door de Duitsers geëvacueerd. Nu zit ze met haar familie in de buurt van Loenen. Op zaterdag 26 november krijgen ze een nieuw opvangadres en daar is het verre van gezellig. ‘De vrouw valt tegen’, zo schrijft Truus in haar dagboek. ‘Ze is onvriendelijk en kortaf. We zitten op een hoekje van de tafel zonder tafelkleed terwijl ze er zelf wel een hebben. Ons brood werd zoo maar op tafel gelegd, terwijl ze zelf een bordje hadden. Afijn, we eten, maar daarna moeten we afwaschen met koud water.’ De volgende ochtend moet Truus om zes uur opstaan om de kachel te stoken en bedden op te maken. Dan krijgt ze heimwee naar ’t Ven. ’s Avonds schrijft ze: ‘We kregen kliek waar niets aan was, zoo droog, moeder kon het heelemaal niet doorkrijgen wat de mevr goed zag maar ze zei niets.’
Ook op andere adressen mogen de evacués niet met het huisgezin mee-eten. Een gezin uit Sambeek, onderdak gekregen in een dorp in de buurt van Eindhoven, krijgt ’s avonds waterige soep en wordt dan naar de zolder gestuurd. Verplicht vroeg naar bed. Daarna trekt de geur van gebraden vlees vanuit de keuken door de vloerplanken omhoog. De boer en boerin zetten zich aan een rijk gevulde dis.
En toch is alles beter dan thuis. Thuis is een leeg dorp aan de Maas waar granaten vallen en mijnen liggen. Als je niet gelooft dat het gevaarlijk is, moet je het maar eens gaan vragen aan de familie van Wim van Casteren (31) uit Wanroij. Wim had toestemming om in Boxmeer te komen, dat eigenlijk een afgesloten gebied is. Er zijn blijvers met speciale pasjes. De mannen zijn nodig om klusjes uit te voeren. Zoals het ophalen van vee uit de weilanden. Op 26 november (1944) komt de Wanroijse vrachtrijder Van Casteren de Boxmeerse boer Jan van den Bosch een handje helpen. In een weiland in het Maasheggengebied, dat overstroomd is nu de Maas uit haar oevers is getreden, staan enkele koeien tot hun buik in het water. De beesten dreigen te verzuipen. De mannen gaan te paard naar de wei toe. Ze zien wel kadavers drijven, maar dat maakt ze niet ongerust. Dan slaat het noodlot toe: het paard van Van Casteren stapt op een mijn. Het dier is op slag dood, de ruiter wordt zwaargewond. Van den Bosch probeert Van Casteren nog te helpen, maar in zijn armen blaast die zijn laatste adem uit.
Bij de foto: Overlijdensakte van Wim van Casteren uit Wanroij.
Geraadpleegde bronnen:
- Brabants Historisch Informatie Centrum (BHIC) te Den Bosch
- dagboek Truus Peters, via www.gennepnu.nl
- Tot frontgebied verklaard (2019), Guido Siebers & Geurt Franzen
- Oorlog aan de Maas (1995), Vincent Freriks e.a.
- privénotities