Dwarskijker van zaterdag 28 september 2019
Mijn grootvader was net zo oud als ik nu, toen hij doodging. Helemaal alleen in een tehuis in Vught, ver weg van zijn familie en vrienden in Boxmeer. Mensen die hij waarschijnlijk helemaal niet miste. Want opa was dement.
Toen heette dat nog kinds.
Tegenwoordig gaan dementerenden naar de dagopvang. Zodat de familie thuis een beetje rust heeft. Pas als opa helemaal verdwenen is achter die melkglazen deur van vergetelheid, wordt ie weggestopt. Dat wegstoppen deden ze dus in de jaren twintig van de vorige eeuw ook al. Net als zwakzinnigen, ongehuwde moeders en weeskinderen werden opa’s en oma’s die kinds waren geworden – een kleinerende, maar toch alleszeggende term – bij de nonnen ondergebracht. Hun habijten waren pantsers die tegen alles bestand waren, van baringsbloed tot opa’s sputum.
In Huize Voorburg in Vught waren dat de zusters van Barmhartigheid van Ronse.
Twee van opa’s dochters werden ook dement. Gelukkig op veel latere leeftijd. Zij werden al een stuk dichterbij opgevangen, in een tehuis in Venray. Waar ze naar de binnenkant van hun ogen zaten te staren. Ze herkenden elkaar niet. Passeerden elkaar in de gang met een vriendelijk ‘Goedemorgen mevrouw.’
Ik las dat winkeliers als René Schipperheijn uit Mill oog hebben voor de kwetsbare mens in dat beginnende stadium van die nare ziekte. Mensen die door hun dorp dolen, op zoek naar vrienden die er niet meer zijn, op zoek naar lege cd-hoesjes die ze gisteren al gekocht hebben. Schipperheijn heeft een cursus gevolgd om de dwalers goed te kunnen opvangen. Ik weet niet of het helpt, zo’n cursus, maar de intentie telt.
Soms zie ik opa naar buiten staren, uit zo’n raam van Huize Voorburg. Vergeet het maar gauw.
(Foto: Huize Voorburg te Vught)