Of ik óók in Nijmegen naar de feesten was geweest. Hij keek me vriendelijk aan. In zijn troebele ogen las ik de bravoure van een jonge gast die veel te veel heeft gedronken en daardoor die vraag durfde te stellen aan een vreemde in een overvolle trein.
Ik wees naar mijn koffer. ‘Nee hoor. Mijn feestje was in Londen. Maar ik ben blij dat ik mee kan rijden.’
Het was maandag, half drie in de ochtend en de Arrivatrein rééd gewoon. Ik mag graag mopperen op het stoptreintje van de Maaslijn, maar als ik middenin de nacht keurig naar mijn woonplaats wordt vervoerd, na veel vertragingen en een vermoeiende reis, ben ik blij met de boemel. Al was die dan tot de nok gevuld met jongelui die zich in Nijmegen hadden laten vol lopen.
Naast de jongen hing, tegen zo’n modern bekleed steuntje dat van een staanplaats een hangplaats maakt, zijn vriendin. De jongen plaagde haar een beetje, duwde zachtjes tegen haar hoofd, krabde over haar blote armen, maar het kind gaf geen kik, geen boe of bah, ik vreesde voor een coma. Zo had ik er een nacht eerder, op Piccadilly Circus, heel veel gezien: totally loaded. Ook een andere jongen deed pogingen het meisje bij bewustzijn te brengen, trok aan haar haren, maar niets hielp. Als een slappe pop hing ze in een trein die door een donker Land van Cuijk schommelde. Moest ik aan de handrem trekken? Of meteen 112 bellen?
Bij Boxmeer werd geremd, een stroomstoot schokte door het lichaam van het meisje. Ze knipperde twee keer met haar ogen en keek haar vriendje aan.
‘Zijn we er?’
Toen ik even later mijn rolkoffer door de Bilderbeekstraat trok, werd ik ingehaald door een fiets.
‘Nog een fijne avond meneer!’
Ze zat achterop en zwaaide me vriendelijk toe.