Het plan van de glasvezelaars lijkt ondoorgrondelijk. Is er wel een plan? Recht voor mijn deur zijn ze om onverklaarbare redenen het graven gestaakt. De paarse mantels, met daarin de glasvezelkabel die, zo is ons beloofd, googelen en bestellingen doen bij de webshop nóg sneller maken, steken overal de kop op, maar niet bij mij.
Om de hoek hetzelfde verhaal. Ook daar zijn de gele hesjes, die zachtjes murmelen in een sprookjestaal, op driekwart van de straat hun graafwerk geëindigd. Daar steken de verweesde uiteinden van de kabels hun kopjes omhoog, als de scheuten van een wingerd, smachtend naar de zon.
Wekenlang is het stil en dan klinkt ineens in een onverdachte hoek van de wijk weer het geluid van de graafmachine, van de trilplaat die de teruggelegde trottoirtegels aandrukt. Na een paar dagen is het werkploegje weer verdwenen om veertien dagen later elders in het dorp weer op te duiken. Het spoor dat ze achterlaten, is overal hetzelfde: een lichte verhoging van wegdek of trottoir, voegzand dat in ruime mate is verspreid, alsof een onderaards monster, een mol van immense afmetingen, gespeend van navigatie overnacht door de bodem heeft gedwaald.
Het oogt als een chaos. Toch weet ik dat er een blauwdruk is. Ergens in een kantoor weet iemand exact hoe dat netwerk, dat lijkt op dat van een paddenstoel, een onderaards netwerk van schimmeldraden, aan elkaar gekoppeld moet worden. Op zeker moment wordt de laatste knoop gelegd. De gele hesjes schoppen de kluiten van hun spades en klimmen in hun busjes. De regen wast het zand de voegen in. De klinkers klinken in.
Een druk op de knop en we zijn verbonden met de wereld.
We? Jullie. Over dit hoekje van de straat ben ik niet zeker…