Opmerkelijk berichtje uit De Echo, weekblad voor het Land van Cuijk, van 10 januari 1925. In Mill is enkele dagen eerder, op 6 januari, van drie fietsen het belastingplaatje gestolen. De eigenaren kwamen uit de Peel en hadden hun fietsen, zoals ze dat altijd deden, gestald in de smederij van Moors. Terwijl ze in de kerk zaten, bij de heilige Driekoningenmis, hadden onverlaten de rijwielplaatjes van de fietsen gehaald.
Diefstal is van alle tijden. Maar belastingplaatjes? Zonder de fietsen zelf mee te nemen? Voor ons klinkt het bijzonder, maar in die dagen keek men er niet van op. Het was aan de orde van de dag. Een gestolen fietsplaatje bevestigde je aan het stuur van je eigen fiets, ze waren toch niet op naam gesteld, en daarmee bewees je dat je de rijwielbelasting voor dat jaar had betaald.
Geld betalen aan het rijk omdat je een fiets bezat, was een jaar eerder ingevoerd. ‘Den treurigen staat van de schatkist’ was de reden dat minister van financiën Colijn deze bron van inkomsten had aangeboord. Het was overigens niet nieuw. Tussen 1897 en 1919 was er al zo’n vorm van belasting geweest. Vrij snel na de uitvinding van de fiets waren er al gemeenten die er een inkomstenbron in zagen. Wie zich zo’n duur vervoermiddel kon veroorloven, zat goed in de slappe was en kon wel wat meer bijdragen aan de schatkist, zo was de gedachte. Per slot van rekening zorgden de gemeenten ook voor fatsoenlijke wegen. Ook de provincie Brabant vond de rijwielbelasting een goed idee. In 1896 werd die in deze provincie ingevoerd. Vijf gulden moest de rijwielbezitter betalen. Hij of zij moest een kwitantie bij zich hebben én een pasfoto. Een jaar later besloot het rijk dat er maar een algemene maatregel moest komen, van twee gulden per fiets. Maar die werd onderdeel van de persoonlijke belasting en er werd niet op gecontroleerd.
In 1924 was de fiets gemeengoed geworden. Er reden er al 1,7 miljoen rond, je kon het nauwelijks nog een pretje voor de welgestelden noemen. Ondanks hevige protesten, onder meer van de ANWB, voerde Colijn de belasting in. Hij nam geen halve maatregelen. Iedere eigenaar van een fiets moest op het postkantoor een plaatje aanschaffen à drie gulden. En er werd dit keer wel goed gecontroleerd. De koperen plaatjes maakten dat gemakkelijk.
Wie met de fiets aan de hand liep, hoefde overigens geen belasting te betalen. Menigeen probeerde op die manier onder de belasting uit te komen. Goed om je heen kijken en zodra je een pet zag die op die van een politieman leek, stapte je af en wandelde je rustig verder. ‘Goedemiddag agent.’
De rijwielbelasting nieuwe stijl bleek bijzonder lucratief. Colijn dacht jaarlijks 3 miljoen gulden binnen te halen. Maar in de eerste drie maanden na invoering haalde het rijk al 5 miljoen gulden op. Vrij snel werd het bedrag verlaagd naar 2,50 gulden.
In de crisisjaren kregen werkelozen vrijstelling. Maar ze moesten wel een speciaal plaatje, met een gat erin, aan het stuur bevestigen. Dat stigma werd niet echt gewaardeerd.
Pas in 1941, onder de Duitse bezetting, werd het afgeschaft. De pret duurde niet lang. In plaats van de centen, pakten de Duitsers gelijk alle fietsen maar af.
Geurt Franzen schrijft tweemaal per week (woensdag en zaterdag) de column Dwarskijker voor de editie Maasland van De Gelderlander