In zaal 0.4 van het Rijksmuseum in Amsterdam staat een fraai bekken. Eeuwenlang stond het in het stadhuis van Grave. Vandaar dat het ook bekend staat als het Graafs keteltje. Het zou een absoluut topstuk in het Graafs Museum zijn geweest, als een Graafse burgemeester het in de negentiende eeuw niet in klinkende munt had omgezet. Via een handelaar wist het Rijksmuseum het zilveren bekken in 1893 te verwerven.
Eigenlijk is er weinig ‘Graafs’ aan het keteltje. Oké, het was lange tijd eigendom van de stad. Maar het stamt niet uit Grave. Niet eens uit Nederland. Het is na wat zwerftochten, liever gezegd: rooftochten, in Grave beland, maar komt eigenlijk uit Italië.
28 december 1536 was de dag waarop de stad Grave het verguld zilveren keteltje kreeg. We weten dat precies omdat die datum op het bekken te lezen staat. In niet zo heel chique letters staat er gegraveerd: ‘Dit kleynoet is by Maximiliaen jonckgreef tot Bveren vander ongelovighe in Aphrica gewonen en opte 28 Desemb. A 1536 der stat Graef gegoven’. Het staat er even brutaal als eerlijk: Maximiliaan van Buren heeft het ding geroofd in Afrika en op 28 december 1635 Grave cadeau gedaan. Met Afrika bedoelde Max de stad Tunis.
In opdracht van keizer Karel V was de Hollandse graaf met een leger naar de Noord-Afrikaanse stad gevaren om die te ontzetten. De stad was een jaar eerder door de Turken veroverd. Zoals het legeraanvoerders in die dagen betaamde, hield Maximiliaan goed thuis in de veroverde stad. Tunis werd vakkundig geplunderd. Het zilveren keteltje hield hij zelf en schonk hij bij terugkomst aan Grave. Zijn vader, Philips van Egmont, was op dat moment de baas in het Land van Cuijk.
Hoe was het Italiaanse keteltje in Noord-Afrika beland? Dat was tijdens een andere rooftocht gebeurd. Tunis was in 1534 ingenomen door de Turkse legeraanvoerder Chaireddin. Zijn bijnaam luidde Barbarossa. Maar die had in de zomer van dat jaar eerst zo’n beetje het hele Koninkrijk Napels, in Italië dus, onveilig gemaakt. Steden geplunderd, kastelen genaast en hij was zelfs nog even op zoek geweest naar een legendarische schoonheid, de 14-jarige maagd Giulia Gonzaga. Het meisje zou zo mooi zijn geweest dat menig kunstenaar haar bejubelde. Titiaan heeft haar geschilderd en dan blijkt maar weer dat schoonheid relatief is. Giulia heeft best een pronte neus.
De vermeende schoonheid wist uit handen van Barbarossa te blijven door een klooster in te vluchten. Hetgeen het humeur van de Turkse veldheer er niet beter op zal hebben gemaakt. Hij plunderde met nog meer enthousiasme de Italiaanse kust. Het Graafse keteltje zat ook bij die roofbuit en baardmans nam het mee naar Tunis. Vermoedelijk zijn daar prutsers aan het werk geweest. Er is een tuitje aan gesoldeerd, volgens kenners is dat niet mooi gedaan. Van oorsprong is het een lavabo, een wasbekken dat in een katholieke kerk werd gebruikt.
Grave was natuurlijk verguld met de gift van Maximiliaan van Buren. In die tijd had de stad nog twee burgemeesters en die pasten om beurten op het kostbare geschenk. Als de stad hoog bezoek kreeg, werd uit het Graafse keteltje geschonken.
Dit is aflevering 54 van de historische rubriek Sprekend Verleden die elke maandag in de editie Maasland van De Gelderlander verschijnt. Daarin gaat Geurt Franzen op zoek naar het verhaal achter voorwerpen en documenten die zijn overgeleverd uit de rijke geschiedenis van Oost-Brabant en Noord-Limburg.
BIJSCHRIFT:
Het Graafse keteltje. Foto: Rijksmuseum Amsterdam