Fijn feestje, donderdagmiddag in de Maasheggen. Ik mocht er een column voorlezen. Omdat ik het landschap in dit hoekje meer dan eens mijn liefde heb verklaard. Ik heb niet gesproken over liefde, wel over vanzelfsprekendheid. Dat als je opgroeit in een bijzonder gebied, je je dat exclusieve niet realiseert en het bijzondere gewoon vindt.
Er waren veel organisaties vertegenwoordigd om warme woorden in ontvangst te nemen vanwege de erkenning door Unesco. Van natuurorganisaties en waterschapsbestuur tot provincie. Jan Martens was er ook, als vertegenwoordiger van de boerenorganisatie ZLTO. Hij zat er wat verloren bij.
Natuurlijk, al die clubs, overheden en vrijwilligers verdienen de pluim die ze donderdagmiddag van Andrée van Es van Unesco kregen. Maar had de pluim voor de boer niet een tikkeltje groter mogen zijn?
Omdat Julius Caesar het ooit eens over heggen heeft gehad, werd ie gisteren bijna letterlijk weer op een schild gehesen en door de Maasheggen gedragen. Mooie promotiekans: als Caesar ónze heggen al met ontzag beschreef, hoe bijzonder is dat wel niet? Leidt vast tot meer bed & breakfasts!
De Romeinse veldheer hoort natuurlijk niet het icoon van de Maasheggen te worden. Er is er maar één die op het schild hoort en dat is de boer. Hij is het die de heggen plantte, de grond bewerkte, de heggen vlocht en, samen met de rivier, dat bijzondere landschap zijn bejubelde vorm gaf.
Dat besef leidt tot een conclusie. Maak van de Maasheggen vooral geen reservaat. Geen openluchtmuseum met Anton Pieck-achtige huisjes waarin de authentieke heggenvlechter zich schuilhoudt. De boer moet er kunnen boeren. Hij weet wat een heg waard is, daar ploegt ie wel omheen. Nu wel.
Geurt Franzen schrijft tweemaal per week (woensdag en zaterdag) de column Dwarskijker voor de editie Maasland van De Gelderlander