Bij Winston denkt u aan Churchill. Ik aan een Labrador.
Tijdje geleden was ie op bezoek. Zijn baasjes waren dringend toe aan een dagje Efteling en ik zou op hem passen.
Winston en ik konden het goed met elkaar vinden. Tuurlijk. Ik kom uit een gezin waar honden tot de inventaris behoorden. Ben niezend opgegroeid met de haren van Carlo, Cliff en Settie in mijn neus. Eenmaal op eigen benen haalden mijn lief en ik in het asiel een verwaarloosde foxterriër op. Een eigenwijze k-hond, waarvan we al snel doorhadden waaróm die was gedumpt. Afijn. Na zijn vertrek naar het hondenwalhalla werd ie bijna vanzelfsprekend opgevolgd door toch wéér een foxterriër. Een exemplaar dat in eigenwijsheid zijn baasje overtrof.
Goed, Winston dus. Tegen lunchtijd moest ie plassen. Zijn riem bleek een ingewikkeld tuigje zodat zijn blaas lang op de proef werd gesteld. Duurde even voordat ik doorhad hoe het werkte.
Winston was sterk. Ik had beide handen nodig om het enthousiaste dier naar een plek te dirigeren waar ie zijn lading wél mocht lossen. Eenmaal de dijk over dacht Winston: rennen! Nu mag ik los! Mooi niet. Ik wist dat Boxmeer werkte aan een verbod op loslopende honden in het buitengebied en vond het wel zo netjes om daarop te anticiperen. Afgezien daarvan: ik ken angstige types die een loslopende hond niet zien zitten. Voor wie een enthousiaste Dobermann oogt als de Schroeistaartige Skreeft van Harry Potter.
Winston zette een tandje bij. Maar ik liet niet los. Zo sleurde het beest me dwars door de Maasheggen. Zal er vast heel apart hebben uitgezien.
Nu lees ik dat de Boxmeerse politiek dat verbod toch niet ziet zitten. Fijn voor Winston. Had mij een verrekte schouder gescheeld.
Geurt Franzen schrijft tweemaal per week (woensdag en zaterdag) de column Dwarskijker voor de editie Maasland van De Gelderlander